Een weinig meer moeilijkheid biedt de reden, die door Paulus vermeld wordt (Kol. 2:13): "En Hij heeft u, als gij dood waart door de misdaden en de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende, uitwissende het handschrift, dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, en heeft dat uit het midden weggenomen, het nagelend aan het kruis enz." Want hij schijnt de afschaffing van de wet een weinig wijder te nemen, zodat wij niets meer met haar besluiten te maken hebben. Want zij dwalen, die deze woorden eenvoudig opvatten alleen van de zedenwet, wier onverbiddelijke gestrengheid echter, volgens hun uitlegging meer is afgeschaft, dan haar leer. Anderen, de woorden van Paulus scherpzinniger overwegend, zien het zo, dat ze eigenlijk op de wet van de ceremoniën slaan en tonen aan, dat het woord inzettingen meermalen bij Paulus deze betekenis heeft; want tot de Efeziërs (Ef. 2:14) spreekt hij ook aldus: "Hij is onze Vrede, die deze beiden één gemaakt heeft, de wet van de geboden in inzettingen bestaande vernietigend, opdat Hij de twee in zich zelf tot een nieuwe mens zou scheppen." Dat daar over de ceremoniën gehandeld wordt, is allerminst twijfelachtig; want hij noemt ze de middelmuur, waardoor de Joden van de heidenen afgescheiden waren. En daarom erken ik, dat die eerste uitleggers terecht door de laatsten berispt worden; maar ook door dezen schijnt me de bedoeling van de apostel nog niet goed uitgelegd te worden. Want het bevalt mij in 't geheel niet, dat die twee plaatsen in alles met elkaar vergeleken worden. Daar hij de Efeziërs van hun opneming in de gemeenschap van Israël wilde verwittigen, leert hij, dat de verhindering, waardoor ze vroeger werden afgehouden, weggenomen is. Die verhindering was gelegen in de ceremoniën. Want de ceremoniën van de afwassingen en van de offeranden, waardoor de Joden de Heere gewijd werden, zonderden hen af van de heidenen. Maar wie ziet niet, dat in de brief aan de Kolossenzen een verhevener geheimenis wordt aangeroerd? De strijd gaat daar wel over de onderhouding van de Mozaïsche wet, tot welke de valse apostelen het Christendom poogden te brengen; maar evenals hij in de brief aan de Galaten dat geschil hoger opvoert en in zekere zin tot zijn bron terugroept, zo doet hij ook op deze plaats. Want indien ge in de ceremoniën niets anders ziet dan de noodzakelijkheid om ze uit te voeren, wat betekende het dan, dat ze een handschrift genoemd worden, dat tegen ons was? En verder dat bijna de gehele hoofdsom onzer verlossing geplaatst wordt in de vernietiging daarvan? Daarom roept de zaak zelf uit, dat men hier wat dieper moet nadenken. Ik echter vertrouw, dat ik het ware inzicht gekregen heb, indien mij slechts toegestemd wordt, dat waar is, wat ergens volkomen naar waarheid door Augustinus geschreven is, ja wat hij uit de duidelijke woorden van de apostel geput heeft, dat in de Joodse ceremoniën meer een belijdenis van misdaden gelegen heeft, dan een verzoening. Want wat deden ze in de offers anders dan dat ze erkenden, dat ze des doods schuldig waren, daar ze in hun plaats beesten als zoenoffers stelden? En wat in hun reinigingen anders dan dat ze betuigden, dat ze onrein waren? Zo werd telkens door hen het handschrift hunner zonde en onreinheid vernieuwd: maar betaling was in die betuiging niet aanwezig. En daarom schrijft de apostel (Hebr. 9:5), dat eerst doordat de dood van Christus tussengekomen is, de verzoening volbracht is van de overtredingen, die onder het Oude Testament bleven bestaan. Terecht dus noemt de apostel de ceremoniën handschriften die tegen hun dienaars zijn, want door die verzegelden zij openlijk hun verdoeming en onreinheid. En daartegen strijdt niet, dat ook zij met ons dezelfde genade deelachtig geweest zijn. Want dat hebben ze verkregen in Christus, niet in de ceremoniën, die de apostel daar van Christus onderscheidt, daar zij, toen gebruikt, Christus' heerlijkheid verduisterden. Wij zien dus, dat de ceremoniën op zichzelf beschouwd, uitnemend en terecht handschriften genoemd worden, die de zaligheid van de mensen tegen zijn; want zij waren als het ware officiële stukken, die getuigden van hun verbintenis. En daar de valse apostelen de Christelijke kerk weer aan hen wilden binden, wijst Paulus, na hun betekenis dieper opgehaald te hebben, niet zonder reden de Kolossenzen er op, waartoe ze zouden komen, wanneer ze zich op die manier door die valse apostelen onder het juk lieten brengen. Want tevens zou hun de weldaad van Christus ontnomen worden, voor zover Hij, door de eenmaal volbrachte eeuwige verzoening, de dagelijkse onderhouding van de ceremoniën afgeschaft heeft, welke slechts betekenis hadden tot het verzegelen van de zonden, maar tot hun uitwissing niets vermochten.