En duidelijk verklaren de apostelen, dat Hij de prijs betaald heeft, waardoor Hij ons van de schuld des doods zou verlossen. "Gerechtvaardigd door Zijn genade door de verlossing die in Christus is, welke God gesteld heeft tot een verzoening door het geloof in Zijn bloed" (Rom. 3:24). Paulus prijst hierin de genade Gods, omdat Hij de prijs der verlossing gegeven heeft in Christus' dood; vervolgens beveelt hij ons de toevlucht te nemen tot Zijn bloed, opdat wij, de gerechtigheid verkregen hebbende, onbevreesd voor Gods gericht mogen staan. Dezelfde betekenis heeft het woord van Petrus (1 Petr. 1:18): "verlost niet door goud en zilver, maar door het dierbaar bloed van een onbevlekt Lam". Immers de tegenstelling zou niet passen, indien niet met deze prijs voor de zonden voldaan was, waarom ook Paulus zegt, dat wij duur gekocht zijn (1 Kor. 6:20). Ook het andere gezegde van Paulus zou geen stand houden (1 Tim. 2:5): "Er is één Middelaar, die Zich gegeven heeft tot een losgeld", indien niet op Hem de straf geworpen was, die wij verdiend hadden. Daarom omschrijft dezelfde apostel de verlossing in het bloed van Christus als vergeving der zonden (Kol. 1:14), alsof hij zeide, dat wij voor God gerechtvaardigd of vrijgesproken worden, omdat het bloed voldoende is tot voldoening. Daarmee is ook een andere plaats in overeenstemming, dat het handschrift dat tegen ons was, aan het kruis uitgewist is (Kol. 2:14). Want daardoor wordt een betaling of een vereffening aangeduid, die ons van schuld vrij maakt. Ook in deze woorden van Paulus ligt groot gewicht: "Indien wij gerechtvaardigd worden uit de werken der wet, zo is dan Christus tevergeefs gestorven" (Gal. 2:21). Want hieruit maken wij op, dat we van Christus moeten verkrijgen, wat de wet zou toebrengen, indien iemand haar zou vervullen; of (wat hetzelfde is), dat wij door de genade van Christus verkrijgen wat God in de wet aan onze werken beloofd heeft: "Wie dit zal doen, zal daarin leven" (Lev. 18:5). Wat hij niet minder duidelijk bevestigt in zijn predicatie, te Antiochië gehouden (Hand. 13:39), zeggende, dat wij, door te geloven in Christus, gerechtvaardigd worden van alles, waarvan wij niet konden gerechtvaardigd worden in de wet van Mozes. Want indien de waarneming der wet gerechtigheid is, wie zou dan loochenen, dat Christus, doordat Hij, deze last op Zich genomen hebbende, ons evenzeer met God verzoent, alsof wij onderhouders der wet waren, voor ons Gods gunst verdiend heeft? Daarop ziet ook wat hij later aan de Galaten (Gal. 4:4) leert: "God heeft Zijn Zoon gezonden, onderworpen aan de wet, opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zoude." Want waar toe zou die onderworpenheid dienen anders dan omdat Hij voor ons de gerechtigheid verworven heeft, door op Zich te nemen te volbrengen wat wij niet in staat waren te betalen? Vandaar die toerekening der gerechtigheid zonder de werken, waarvan Paulus spreekt (Rom. 4:5); namelijk, omdat ons toegerekend wordt de gerechtigheid, die alleen in Christus gevonden is. En zeker om geen andere reden wordt het vlees van Christus onze spijs genoemd (Joh. 6:55), dan omdat wij daarin de substantie van ons leven vinden. Die kracht verder komt nergens elders vandaan, dan omdat Gods Zoon tot de prijs van onze gerechtigheid gekruisigd is. Gelijk Paulus zegt (Ef. 5:2), dat Hij Zichzelf overgegeven heeft als een offerande tot een welriekende reuk. En elders: "Hij is gestorven om onze zonden, en opgestaan om onze rechtvaardigmaking" (Rom. 4:25). Daaruit kan men op maken, dat niet alleen de zaligheid ons door Christus gegeven is, maar ook dat de Vader om Zijnentwil ons nu genadig is. Want het is niet twijfelachtig, dat geheel en al in Hem vervuld wordt, wat God door Jesaja onder een gelijkenis zegt: "Ik zal het doen om Mijnentwil, en om Davids, Mijns knechts wil" (Jes. 37:35). En daarvan is de apostel de beste getuige, wanneer hij zegt: "De zonden worden u vergeven om Zijns Naams wil" (1 Joh. 2:12). Want ofschoon de naam van Christus niet genoemd wordt, duidt Johannes toch naar zijn gewoonte Hem aan door het voornaamwoord zijn. In die zin verklaart ook de Heere: "Gelijk ik leef door de Vader, zo zult ook gij leven door Mij" (Joh. 6:57). Daarmee komt overeen wat Paulus zegt (Fil. 1:29): "U is gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden."