Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Onveranderlijkheid"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.

Boek II - Hoofdstuk 7 Gods onveranderlijkheid

7.1De eerste soort van Goddelijke eigenschappen – Gods onveranderlijkheid

Uit de onafhankelijkheid en eenvoudigheid,* waardoor God een Geest van Zichzelf is, moet Zijn volstrekte onveranderlijkheid voortvloeien. Want Wie door Zijn onafhankelijkheid absoluut de Eerste is, Die laat geen eerdere toe, die Hem zou veranderen. En Wie allereenvoudigst is, Die heeft niets wat door verandering Hem afgenomen zou worden of Hem zou bijblijven. 

Hierom zegt Jakobus dat in ‘de Vader der lichten’ (Die niet alleen ‘een Licht’ is, in Hetwelk ‘gans geen duisternis’ is (1 Joh. 1:5), maar ook ‘de Fontein des levens’, in Wiens licht wij het licht zien en genieten (Ps. 36:10), de Zon der gerechtigheid Zelf), geen inwendige afwisseling van licht en duisternis is. 

Naar paragraaf

7.8Derde vraag: is God veranderlijk, ten minste wat plaats betreft?

Men vraagt ten derde: is God veranderlijk, ten minste wat plaats betreft? 

Het gevoelen van verschillende partijen

Vorstius, die de personele vereniging van de twee naturen in Christus vooralsnog niet openlijk durft te ontkennen, ondermijnt haar echter heimelijk. Hij stelt dat Gods eindige Wezen alleen in de hemel is. Daaruit vloeit direct voort dat Gods Wezen niet verenigd kon zijn geweest met de menselijke natuur, die alleen op aarde was. Bijgevolg erkent hij een zodanige eindige Godheid, Die van de ene plaats in een andere gebracht kon worden. 

De socinianen, die openlijk de personele vereniging in Christus ontkennen, leren openlijk dat God samengesteld en eindig is. Daarmee is niet in strijd dat Hij bewogen zou worden van de ene plaats in een andere. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden leren dat God op alle manieren onveranderlijk is, zodat er zelfs geen schaduw van verandering in Hem is. Zo leren zij dat Hij ook onveranderlijk is ten aanzien van de plaats. Omdat Zijn Wezen oneindig, alomtegenwoordig, onmetelijk, hemel en aarde vervullend is (Jer. 23:24; Joz. 2:11; Ps. 139:7-10; Hand. 7:49; Hand. 17:24,28), kan Hij niet van plaats veranderen. Hierover zal het verderop uitgebreid gaan. 

Antwoord op tegenwerpingen

Tegenwerping 1. Er wordt steeds gezegd dat God in de hemel is.

Antwoord. Nergens wordt gezegd dat Hij in de hemel alleen is, ja, veeleer het tegendeel, wat blijkt uit de reeds aangehaalde plaatsen. 

Tegenwerping 2. Hij vaart op en daalt neer; Hij komt en gaat weg.

Antwoord. Op Zijn wijze, te weten, waarop een oneindig, alomtegenwoordig Wezen, Dat hemel en aarde vervult, kan neerdalen en opklimmen. Dit gebeurt zo dikwijls als God Zijn buitengewone tegenwoordigheid, tot een buitengewoon doel en werk, op een buitengewone wijze openbaart. Of u moet liever willen zeggen dat Hij niet in Zijn Wezen, maar in enige aangenomen gedaante neerdaalt en opklimt. Dit hier in het kort, maar verderop zal er uitvoeriger over gesproken worden.

Naar paragraaf

Boek II - Hoofdstuk 14 Gods waarachtigheid en getrouwheid

14.1De tweede volmaaktheid van Gods verstand is Zijn waarheid

De wil wordt door zijn natuur gedreven tot het goede als zodanig, voor zover de wil niets anders is dan een redelijke begeerte naar het goede dat gekend wordt. 

Zo wordt het verstand door zijn natuur gedreven tot het ware. Het begrip van het verstand is volgens de logica* dan pas ‘waar’, wanneer het begrip begrijpt overeenkomstig de zaak die het begrijpt. De verwoording daarvan is dan pas ethisch (zedenkundig)* ‘waar’, wanneer ze overeenkomt met het begrip van het verstand. En wanneer die verwoording in beloften bestaat, wordt ze dan pas ‘waar’ genoemd, wanneer de uitvoering overeenkomt met de beloften. 

Zo ontstaat hieruit in God zowel Zijn waarachtigheid als Zijn getrouwheid. Deze twee zaken zullen wij op Gods verstand laten volgen, als evenzovele hoedanigheden daarvan, omdat zij van een verstand zijn dat niet bedrogen kan worden en niet kan bedriegen. 

Dit leerstuk zullen wij bouwen op de woorden van Paulus in Romeinen 3:3 en 4. 

Naar paragraaf