Klik op één
van de segmenten!
Gods beloften
Gekoppelde paragrafen met "Gods beloften"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.
Boek I - Hoofdstuk 2 De Heilige Schrift
2.15Tweede eigenschap: haar waarheid
De tweede eigenschap van de Schrift is haar algemene waarheid, zekerheid en vastheid.
Daardoor geldt het volgende:
In het algemeen, zij kan niet bedriegen en ook niet bedrogen worden (2 Petr. 1:19; Ps. 19:8; Dan. 10:21; Joh. 17:17).
In het bijzonder, zij komt overeen.
Haar leerstukken en histories komen allernauwkeurigst met de zaken en feiten overeen (Jes. 34:16).
Haar praktische vermaningen komen met Godswil overeen (Ps. 19:8).
Haar voorzeggingen, beloften en bedreigingen komen met de uitkomst overeen, niet meer en niet minder dan alsof ze tegenwoordig waren (Matth. 5:18; Jes. 34:16).
Dit komt omdat zij de God der waarheid tot haar Oorsprong, Christus, Die de Waarheid Zelf is, tot een getrouwe Getuige, en de Heilige Geest, Die een onfeilbare Ingever van de waarheid is, tot haar Leidsman heeft. Daarom is haar vastheid en zekerheid zó groot, dat zij ver boven alle andere openbaringen geacht moet worden (2 Petr. 1:19), zelfs al kwam zo’n openbaring van een gestorvene voort (Luk. 16:31), ja, ook van de engelen zelf (Gal. 1:8).
Boek II - Hoofdstuk 1 Het zaligmakende geloof
1.14Wat het Voorwerp van het zaligmakende geloof niet is
Uit het bovenstaande blijkt wat het Voorwerp van het geloof is.
Echter, wanneer het zaligmakende geloof ruim wordt genomen – naar de verschillende vermogens van de ziel waarin het zich bevindt – ontvangt het verschillende voorwerpen.
Voor zover het geloof zich in het verstand bevindt, is:
Zijn algemene voorwerp: het gehele Woord van God (Hand. 24:14).
Zijn toegespitste voorwerp: de evangelische beloften (Hand. 10:43).
Zijn grondleggende voorwerp, waarop alle toestemming rust: Gods geloofwaardigheid als waarachtig (sub ratione veri); maar ook elke zaak als goed (sub ratione boni) (Rom. 4:21; Hebr. 11:3).
Daarom ontvangt het geloof de beloften alleen in oneigenlijke* zin, voor zover ze de goederen behelzen en aanbieden, en ons aandrijven om ze aan te nemen en te ontvangen.
Evenmin zijn de weldaden van God en van de Middelaar het voorwerp van het geloof, want die maken het doeleinde (1 Petr. 1:9) en de vrucht van de aanneming uit (Joh. 1:12).