Klik op één
van de segmenten!
God de Zoon
Gekoppelde paragrafen met "God de Zoon"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 1 De naam en de definitie van de godgeleerdheid
1.3In de Schrift lezen we wel over het ‘Woord Gods’
In de Heilige Schrift lezen wij echter wel de wortelwoorden, waaruit het woord ‘theologie’ wordt samengesteld, te weten ‘de woorden Gods’, die de Joden eertijds ‘toebetrouwd zijn’ Rom. 3:2, en ‘het Woord Gods’.
Soms betekent het ‘de Zoon van God’
Die laatste benaming wordt in het Oude en Nieuwe Testament meer dan eens aan de Zoon van God gegeven. Hij is namelijk niet alleen de Auteur en Hoofdinhoud van het geopenbaarde Woord Gods, maar ook in Zijn zelfstandigheid een uitgedrukt Beeld des Vaders, zoals onze uiterlijke woorden uitdrukkingen zijn van onze innerlijke gedachten (zie de Schriftplaatsen Ps. 33:6 Hagg. 2:6 Joh. 1:1,14 Openb. 19:13. In die zin spreken de godgeleerden van een ‘wezenlijk’ of ‘zelfstandig’, ja, ook wel van een ‘inwendig Woord Gods’. De laatste benaming wordt echter meestal in een andere zin gebruikt.
Hoofdstuk 5 De Drie-eenheid van de Goddelijke Personen
5.8De persoonlijke eigenschap van de Zoon
Tot de persoonlijke onderscheiding van de Zoon behoort ook wel dat Hij met de Vader de Heilige Geest doet zijn, maar vooral dat Hij van de Vader is door generatie, die wel lijdelijk is in de spreekwijze maar niet in de zaak.
Tot bewijs hiervan dienen verschillende uitdrukkelijke Schriftplaatsen, zoals:
‘Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid’ (Micha 5:1).
‘De HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd’ (Ps. 2:7).
Tot bewijs hiervan dienen ook de Namen van Christus:
‘De Zoon ... Gods’ met bijzondere nadruk (Matth. 16:16).
Zijn boven alle anderen ‘geliefde Zoon’ (Matth. 3:17; Matth. 17:5).
Zijn ‘eigen Zoon’ (Rom. 8:32; Joh. 5:18).
Zijn ‘eniggeboren Zoon’ (Joh. 1:14,18; Joh. 3:16,18; 1 Joh. 4:9).
Al deze Namen leiden ons zeer duidelijk tot een Goddelijke generatie van deze Zoon.
Wij moeten het volgende over deze generatie opmerken:
De generatie is volstrekt eeuwig, zonder begin, voortgang of einde. Terecht wordt zij om haar voortduur in de tegenwoordige tijd uitgedrukt, en om onze wijze van bevatting ook in de verleden tijd.
Dit is het wat men meestal onder het ‘heden’ van de Goddelijke Personen verstaat (Ps. 2:7). Het wordt te kennen gegeven door de uitdrukkingen ‘eer de wereld was’ (Joh. 17:5), en ‘vanouds, van de dagen der eeuwigheid’, of, zoals men ook gepast lezen kan: ‘vóór het begin, vóór de dagen der eeuw’ (Micha 5:1).
Zo wordt ook uitvoerig gezegd van de Zoon, als de persoonlijke Wijsheid van de Vader: ‘De HEERE bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijn werken, van toen aan. ... Ik was geboren als de afgronden nog niet waren; als nog geen fonteinen waren, zwaar van water; aleer de bergen ingevest waren, vóór de heuvelen was Ik geboren’ (Spr. 8:22,24-25).
De generatie is geheel geestelijk en bovennatuurlijk. Alle lichamelijke en natuurlijke gedachten van onvolmaaktheid, afhankelijkheid, tijdsvervolg, verandering, verdeling, vermenigvuldiging van het Wezen, en wat hier nog meer door de vijanden der waarheid wordt aangevoerd, moet dus heel ver van deze grote verborgenheid worden geweerd.
Toch wordt de generatie niet in oneigenlijke, maar eigenlijke zin zo genoemd, voor zover uit deze generatie van de Vader een waarachtig Zoonschap voortvloeit. Aldus is de Zoon:
‘Het Beeld des onzienlijken Gods’ (Filipp. 2:6).
‘Het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid’ (Hebr. 1:3).
‘Gode evengelijk’ (Joh. 5:18).
‘Al de volheid der Godheid’ bezittende (Kol. 2:9).
Definitie van de generatie van de Zoon
Om een korte definitie van deze generatie van de Zoon te geven, zeggen wij dat zij is: ‘Een eeuwige en onbegrijpelijke mededeling van het enige en zelfde Goddelijke Wezen van de Vader aan de Zoon.’
Zo komt ons de zaak ook voor in Johannes 5:26: ‘Want gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, alzo heeft Hij ook den Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelven.’