Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Dwaling omtrent Schriftuitleg"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 2 Het beginsel van de godgeleerdheid, of: de Heilige Schrift

2.38De letterlijke, geestelijke, zedelijke en hemelse betekenis van de Schrift - de Joodse manieren van verklaring – citaten uit het Oude Testament in het Nieuwe Testament, soms in allegorische zin.

Het volgende hebben wij hierover op te merken:

1. De letterlijke betekenis

Er is eigenlijk maar één letterlijke betekenis van de Schrift.

Deze letterlijke betekenis moet men overal eerst zoeken, en geenszins met de geestdrijvers en de Joden als een geringe zaak verachten. Want het ‘ene’ en het ‘ware’ gaan naar de regels van de filosofie volkomen samen, en de Goddelijke wijsheid en goedheid laten niet toe dat Hij ons in een voortdurende onzekerheid zou houden, door een duistere dubbelzinnigheid van Zijn Woord. 

De roomsen voeren hiertegen onder andere verschillende plaatsen aan (Ezech. 11:10; 1 Kor. 10:6,11; 1 Thess. 5:23), die hier niet van pas komen dan alleen door een wonderlijke verdraaiing. 

Ze voeren ook verschillende redenen aan, die ontleend zijn aan:

  1. Gods wijsheid, waardoor Hij wel geweten heeft in hoeveel verschillende betekenissen Zijn Woord door de mensen zou worden opgevat. 

    Antwoord. Dan blijft de vraag of die opvatting juist is en met Gods mening overeenkomt, en of God alles wat Hij met betrekking tot Zijn Woord voorzien heeft, daarom ook goedkeurt.

  2. De uitgebreidheid en voortreffelijkheid van de Schrift in haar betekenis. 

    Antwoord. Dit blinkt voldoende uit in de grootheid van de zaken en de kracht van de uitdrukkingen. 

  3. De synecdochen[1] die in de Schrift voorkomen.

    Antwoord. Daaruit volgt niet dat er veel verschillende betekenissen zijn, maar alleen dat er een oneigenlijke betekenis is. 

  4. De veelheid aan gepaste uitleggingen van dezelfde Schriftplaatsen.

    Antwoord. Die zijn dikwijls zo met elkaar in strijd, dat ze volstrekt niet kunnen samengaan, en bijna altijd is de ene uitleg waarschijnlijker dan de andere. Als dit niet zo is, moeten wij de blindheid van ons verstand de schuld geven, en ons oordeel uitstellen totdat wij meer licht ontvangen. 

  5. Het woord van Kájafas: ‘En gij overlegt niet dat het ons nut is, dat één Mens sterve voor het volk, en het gehele volk niet verloren ga’ (Joh. 11:50).

    Antwoord. Hierin heeft de spreker wel iets anders beoogd, maar God gebruikt de stem van de hogepriester om die ene betekenis van de dood van Zijn Zoon voor Zijn kerk voorzeggenderwijze uit te drukken.

  6. De veelheid aan gevolgtrekkingen. 

    Antwoord. Hierdoor wordt eigenlijk maar één betekenis erkend, waarin nog meer zaken gezamenlijk liggen opgesloten.   

2. De allegorische ofwel geestelijke betekenis

Soms is er een allegorische, of: tot geestelijke dingen overgebrachte, betekenis van de Schrift, die boven de letterlijke betekenis geschat moet worden, als de voornaamste. 

Deze geestelijke betekenis moet niet worden toegestaan op alle plaatsen, en ook niet op andere plaatsen dan waar de Geest ons deze op de een of andere manier aanwijst. Want wij moeten niet onze eigen dweperijen in plaats van Gods Woord gaan volgen, zoals de Joden, de oude volgelingen van Origenes, en vele roomsen wel doen. 

Ja, deze geestelijke betekenis moet niet verder worden uitgestrekt dan het bijzondere oogmerk en de gepastheid van de zaak meebrengt, opdat de volmaaktheden van Christus en Zijn kerk geenszins worden benadeeld door de onvolmaaktheden van het type of de vergelijking. 

Onder bovengenoemde voorwaarden levert een geestelijke betekenis een vast bewijs op, en mag men de symbolischegodgeleerdheid ‘bewijsbaar’ noemen. 

Wij zijn er ook geenszins op tegen dat de geestelijke dingen door menselijke allegorieën godvruchtig worden vergeleken met de lichamelijke dingen die in Gods Woord voorkomen. Het bewijs voor die geestelijke dingen moet dan van elders worden gehaald, omdat het eigenlijk niet behoort tot de mening van de Geest in de besproken plaats.

3. De zedelijke en hemelse betekenis

De toepassing van Schriftwoorden op zedelijke en hemelse dingen moet eerder voor een ‘gebruik’ van de Schrift dan voor een ‘betekenis’ van de Schrift worden gehouden. 

Zo vloeien uit één betekenis altijd verschillende gebruiken voort.     

4. De Joodse Kabbala

De betekenissen die de Joden door hun Kabbala, of overgeleverde uitlegkunst, in de Schrift invoeren, zijn geheel van alle grond ontbloot, hoewel de zaken zelf soms volkomen waarachtig zijn. 

Zo tellen ze met hun zogenoemde Gematria de getallen op die het ene en het andere woord door zijn letters oplevert. Vervolgens schrijven ze dan de betekenis van het ene woord toe aan het andere woord van hetzelfde getal, alsof dat woord met dat getal bedoeld was.

Met de Temurah halen ze uit het ene woord, door verplaatsing van zijn letters, dezelfde betekenis die andere woorden hebben waarin diezelfde letters in een andere volgorde te vinden zijn.

Met het Notarikon maken ze alle enkele letters van een woord tot evenzoveel woorden die met elk van die letters beginnen. Vervolgens schrijven ze de betekenis van al die woorden aan dat ene woord toe. 

Het is verwonderlijk dat sommige geleerde mannen nog onlangs hebben willen pleiten voor deze Joodse manier van verklaring, met deze en gene ongegronde zinspelingen. Onder andere in de naamsverandering van Abram in Abraham en van Sarai in Sarah, alsof de ene letter die de getalswaarde ‘tien’ heeft,[2] in twee letters die elk ‘vijf’ betekenen en beide tot de Naam ‘Jehovah’ behoren,[3] tussen Abraham en Sarah verdeeld zou zijn, omdat zij allebei de belofte hadden dat de Messías uit hen zou voortkomen. 

Bij deze dwaze Joodse verklaringen hoort ook alles wat elders door de Joden, als een mening van de Geest, gehaald wordt uit de grotere, kleinere, hoge, omgekeerde of op een ongewone wijze geschreven letters die her en der voorkomen, hetzij bijgeval of met opzet van de oude overschrijvers.       

5. Citaten uit het Oude Testament in het Nieuwe Testament

Zeker niet elk citaat of gebruik van woorden uit het Oude Testament in de Schriften van het Nieuwe Testament laat zien dat de oudtestamentische woorden altijd over dezélfde zaak gaan, hetzij letterlijk of met een geestelijke toepassing. 

Soms wordt een citaat wel volgens de letterlijke, en soms volgens de geestelijke betekenis aangehaald. Maar ook zien we meer dan eens dat woorden gebruikt en geciteerd worden met toepassing op een ándere zaak, waarover in het Oude Testament niet gesproken is. 

Dit is bijvoorbeeld zo met de woorden van Jeremía: ‘Er is een stem gehoord in Rama, een klage, een zeer bitter geween: Rachel weent over haar kinderen; ...’ (Jer. 31:15). Deze woorden hebben duidelijk betrekking op de Babylonische gevangenschap. Maar ze worden toegepast op het bittere geween dat er geweest is in Bethlehem ten tijde van Herodes’ kindermoord (Matth. 2:17-18).

Zo ook Davids woorden: ‘Hun richtsnoer gaat uit over de ganse aarde, en hun redenen aan het einde der wereld’ (Ps. 19:5). Deze woorden gaan duidelijk over de werken van de algemene voorzienigheid. Maar ze worden gebruikt voor het Woord van het Evangelie onder het Nieuwe Testament (Rom. 10:18). 

In deze en dergelijke Schriftplaatsen is het niet erg tot bevordering van het christendom, wanneer men de Schrift van het Oude Testament op deze of gene manier met geweld dringt en wringt tot die zaken waarvoor haar woorden in het Nieuwe Testament worden gebruikt. Dit is temeer omdat zo’n toepassing en allegorisch gebruik van woorden, die bij alle schrijvers op veel manieren gewoon is, in de apostelen niet kan worden berispt, maar veeleer moet worden geprezen. Want het is bij hen een ‘spreken ... met woorden die de Heilige Geest leert, geestelijke dingen met geestelijke samenvoegende’ (1 Kor. 2:13). 

Als men echter dezelfde zaak in het Oude Testament zonder bezwaaar kan vinden, moet men dit niet nalaten. Men moet dit ook altijd proberen op plaatsen waar van dit of dat gezegd wordt dat het geschied is, ‘opdat vervuld zou worden’ hetgeen voorzegd was. Want dan wordt duidelijk op het oogmerk van zulke voorzeggingen gezien. 

[1] Een ‘synecdoche’ is een stijlfiguur waarin een deel voor het geheel genomen wordt.

[2] De letter ‘Jod’, die de eerste letter van de Naam ‘JHWH’ is.

[3] De letter ‘Hē’, die twee keer in de Naam ‘JHWH’ voorkomt.

Naar paragraaf

Hoofdstuk 3 De godsdienst

3.10De waarheid van de zaken is belangrijker dan het belang ervan

Het is een spitsvondige list van veel hedendaagse roomsen dat zij liever en meer aandringen op het onderzoeken van het ‘belang’ dan van de ‘waarheid’ van de zaken waarover geschil is tussen ons en hen. Dit doen ze onder excuus van onze Afscheiding van hen en beschuldiging tegen hen, maar in werkelijkheid om ons van de behandeling van de geschillen zelf af te trekken en de minder geoefende mensen te verstrikken.

Wij geven daarop dit antwoord:

  1. De natuurlijke volgorde van zaken leert ons om van het eenvoudigste en gemakkelijkste (de waarheid) over te gaan tot het samengestelde en moeilijkere (het belang). 

  2. Door dit te doen, hebben de leraren van alle eeuwen Christus en de apostelen nagevolgd. 

  3. God wil dat wij in alles de waarheid van de leugen zullen onderscheiden en haar omhelzen. 

  4. Alle zowel minder als meer noodzakelijke stukken zijn nuttig en gewichtig genoeg om ze goed te onderzoeken: ‘Al wat tevoren geschreven is, dat is tot onze lering tevoren geschreven’ (Rom. 15:4). 

Hiertegen heeft geen geldingskracht:

  1. Onze eigen gewoonte om in het onderwijzen soms het gewicht van de zaak vooraf op te merken. 

    Antwoord. Dit is heel wat anders dan een volledige behandeling van dat belang tegenover degenen die buiten ons zijn.

  2. De grotere nuttigheid van de behandeling van een waarheid als men van haar belang overtuigd is. 

    Antwoord. Het bewijs van de waarheid tegen de dwalingen is in zichzelf altijd nuttig genoeg, en men kan dat daarna door het bewijs van haar belang nog nuttiger maken.

  3. Het excuus van onze Afscheiding van en beschuldiging tegen hen. 

    Antwoord. Deze beide dingen kunnen wij hun ook met recht toeschrijven. De belangrijkste zaak hierin is niet deze of gene daad van ons of hen, maar ons wederzijdse geloof en onze wederzijdse godsdienst. 

Naar paragraaf