Boek V
De verlossing door Christus
Deel 3/6 - De verlossing door Christus.
Deel 3 gaat over de verlossing door Christus. Het gaat hier over het verbond der genade en de Middelaar van het genadeverbond. Verder de Namen, de Persoon en de ambten van de Middelaar, als ook de staten van Christus in Zijn vernedering en Zijn verhoging.
De verlossing door Christus
Het verbond der genade
1.1De leermethode en de orde van de dingen die gezegd zullen worden
1.2De exegese van de tekst
1.3God heeft een genadeverbond opgericht over de herstelling van de zondaar
1.4Het opgerichte genadeverbond wordt uit de woorden van de tekst aangetoond
1.5De oprichting van het genadeverbond wordt bevestigd met de Schrift en met redenen
1.6Het eeuwige genadeverbond tussen de Vader en de Zoon
1.7Wat het eeuwige genadeverbond is
1.8Het is een huishoudelijk verdrag
1.9De verbondmakende partijen
1.10De inhoud van de verbondmaking
1.11Overeenstemming van de partijen in deze verbondmaking
1.12Het tijdelijke genadeverbond
1.13De benamingen voor het tijdelijke genadeverbond
1.14Beschrijving van het tijdelijke genadeverbond
1.15De verbondmakende partijen: enerzijds God
1.16De verbondmakende partijen: anderzijds de uitverkoren mens
1.17De inhoud van de verbondmaking: Gods beloften
1.18De inhoud van de verbondmaking: Gods eisen aan de zondaren en hun beloften
1.19Overeenstemming van God en de uitverkoren zondaren
1.20Het genadeverbond is voorwaardelijk
1.21Reden: het genadeverbond wordt door een wederzijdse belofte opgericht
1.22Wat de voorwaarde van het genadeverbond is
1.23Het genadeverbond wordt niet aan allen en eenieder in het bijzonder aangeboden, laat staan geschonken
1.24De hoedanigheden van het genadeverbond
1.25Vergelijking tussen het genadeverbond en het werkverbond
1.26Hun verschillen in acht bijzonderheden
1.27Zes gevolgtrekkingen aangaande het genadeverbond
1.28Drie zaken van het genadeverbond – ten eerste: zijn tweeërlei gemeenschap
1.29Drie zaken van het genadeverbond – ten tweede: zijn afkondiging, ofwel het Evangelie
1.30Het genadeverbond wordt tegenover de wet gesteld
1.31De wet is ondergeschikt en dienstbaar aan het genadeverbond
1.32Er is een tweeërlei Evangelie: van de belofte en van de vervulling
1.33Drie zaken van het genadeverbond – ten derde zijn bedeling, ofwel het testament
1.34Eerste vraag: heeft de borgtocht van de Zoon in het eeuwige genadeverbond de aard gehad van een borgbelofte, of van een borgovername?
1.35Tweede vraag: had de Zoon de Middelaarstaak niet op Zich kunnen nemen, of weer kunnen afleggen nadat Hij die op Zich genomen had?
1.36Derde vraag: is er een universeel genadeverbond?
1.37Vierde vraag: is het genadeverbond voorwaardelijk?
1.38Vijfde vraag: eist het genadeverbond van mensen enige eigen goede werken?
1.39Zesde vraag: eist het genadeverbond het geloof als door eigen krachten te verrichten?
1.40Zevende vraag: heeft het Evangelie ook onder het Oude Testament plaatsgehad?
1.41Achtste vraag: wordt het genadeverbond afgekondigd in de tien geboden?
1.42Negende vraag: verschilt het genadeverbond van het natuurverbond alleen in trappen van een accidentele volmaaktheid?
1.43Eerste praktijk: het genadeverbond brengt ons in verwonderende verrukking
1.44Tweede praktijk: het genadeverbond toont ons verscheidene eigenschappen van God tot Zijn verheerlijking
1.45Derde praktijk: het genadeverbond prijst de gelukzaligheid van de bondgenoten aan
1.46Vierde praktijk: het genadeverbond vermaant ons om onszelf te onderzoeken, of wij het genadeverbond deelachtig zijn
1.47Vijfde praktijk: het genadeverbond wekt ons op om te staan naar het deelgenootschap aan het genadeverbond
1.48Zesde praktijk: het genadeverbond gebiedt ons om het reeds gesloten verbond godvruchtig te houden
1.49Zevende praktijk: het aangegane genadeverbond zet ons aan tot een regelmatige vernieuwing van het verbond
1.50Achtste praktijk: het genadeverbond vermaant ons om dit verbond tot ons nut en voordeel aan te wenden
De Middelaar van het genadeverbond
2.1Samenvoeging van wat gezegd is en nog gezegd zal worden
2.2De exegese van de tekst
2.3Tot het genadeverbond was een Middelaar noodzakelijk
2.4Hoedanige Middelaar tot het genadeverbond noodzakelijk was
2.5Er was een alleszins volmaakte Middelaar noodzakelijk
2.6Wat een middelaar is in het algemeen
2.7Een middelaar is de middelste tussen de beledigde en de beledigende partij
2.8Er worden drie dingen vereist om een gepaste en genoegzame Middelaar te zijn
2.9De Middelaar bedient Zijn ambt
2.10Ten tweede: door aan te kondigen en te boodschappen
2.11Ten derde: door te verzoenen
2.12Ten vierde: door het genadeverbond te bekrachtigen
2.13Ten vijfde: door tussen te treden
2.14Het Middelaarschap omvat drie ambten
2.15Alleen onze Jezus is de Middelaar
2.16Jezus is Middelaar als God en Mens
2.17Men vraagt ten eerste: is Christus alleen maar een Tussenbode?
2.18Tweede vraag: is de eeuwige borgtocht van de Middelaar een borgbelofte of een borgovername geweest?
2.19Derde vraag: is onze Jezus de Middelaar en de Messías?
2.20Vierde vraag: zijn er behalve Christus nog andere middelaars, ten minste van voorspraak of voorbede?
2.21Vijfde vraag: is Christus alleen naar een van beide naturen de Middelaar, of naar beide naturen?
2.22Zesde vraag: is Christus alleen naar de Goddelijke natuur Middelaar?
2.23Zevende vraag: is Christus een Middelaar van alle mensen en van elk in het bijzonder?
2.24Achtste vraag: is Christus een Middelaar van de engelen?
2.25Negende vraag: is Christus een Middelaar geweest van de gelovigen van het Oude Testament?
2.26Tiende vraag: moet Christus aangebeden worden voor zover Hij Middelaar is?
2.27Eerste praktijk: Christus’ Middelaarschap vertoont ons de heerlijkheid van verscheidene eigenschappen van God
2.28Tweede praktijk: Christus’ Middelaarschap ontdekt de meeste verborgenheden van het Evangelie
2.29Derde praktijk: Christus’ Middelaarschap spoort aan tot dankbaarheid
2.30Vierde praktijk: Christus’ Middelaarschap geeft een allerzoetste stof tot vertroosting
2.31Vijfde praktijk: Christus’ Middelaarschap verklaart de ellende van degenen die van deze Middelaar verstoken zijn
2.32Zesde praktijk: Christus’ Middelaarschap raadt ons aan om onszelf te onderzoeken, of die Middelaar de onze is
2.33Zevende praktijk: Christus’ Middelaarschap wekt ons op om de Middelaar in het geloof aan te nemen
2.34Achtste praktijk: Christus’ Middelaarschap leert ons dat wij ijverig gebruik moeten maken van de aangenomen Middelaar
2.35Negende praktijk: Christus’ Middelaarschap leert ons om de aangenomen Middelaar na te volgen
De Namen van de Middelaar
3.1De Namen van de Middelaar
3.2De exegese van de tekst
3.3In de Heilige Schrift worden verscheidene Namen aan de Middelaar gegeven
3.4Redenen waarom Hem een zo grote verscheidenheid aan Namen gegeven worden
3.5Verscheidene betekenissen van de ‘Naam’
3.6Een meer algemene verdeling van Christus’ Namen
3.7Een meer bijzondere verdeling van de Namen door klassen
3.8De Naam ‘Jezus’
3.9De echte afleiding van de Naam Jezus
3.10Redenen waarom de Middelaar ‘Jezus’ genoemd wordt
3.11De Naam ‘Christus’
3.12Wat de ceremoniële zalving betekent
3.13Met welk onderscheid de benaming ‘gezalfde’ aan de Middelaar en aan anderen gegeven wordt
3.14Wat de zalving in de Middelaar te kennen geeft
3.15Het ambt waartoe de Middelaar door zalving is ingewijd
3.16De gaven van de zalving heeft Hij niet alleen voor Zichzelf, maar ook voor de Zijnen ontvangen
3.17De Naam ‘onze Heere’
3.18Tweeërlei heerschappij van de Middelaar: aangeboren en verkregen
3.19Waarom Hij ‘onze’ Heere genoemd wordt
3.20Eerste vraag: moet men bij het uitspreken of het horen van de Naam Jezus noodzakelijk de knieën buigen?
3.21Tweede vraag: komt aan de Naam Jezus enige bijzondere krachtdadigheid toe, bijvoorbeeld om de satan te verjagen?
3.22Derde vraag: mag men zich noemen naar de Naam Jezus?
3.23Vierde vraag: belijden diegenen Jezus oprecht, die hun zaligheid óf geheel, óf gedeeltelijk niet in Hem zoeken?
3.24Vijfde vraag: werd de Messías beloofd als geestelijke Zaligmaker, en is onze Jezus een zodanige Zaligmaker?
3.25Zesde vraag: komt aan Christus de Naam Jehovah toe?
3.26Zevende vraag: komt de Griekse Naam Θεός, ‘God’, aan Christus toe, in die nadruk waarin hij de hoogste God betekent?
3.27Algemene vermaning aangaande de betrachting van de Namen van de Middelaar
3.28Eerste praktijk: de Namen van de Middelaar nodigen ons in het algemeen om Hem te kennen
3.29Tweede praktijk: de Namen van de Middelaar nodigen ons om Hem te onderscheiden van allerlei andere middelaars
3.30Derde praktijk: de Namen van de Middelaar nodigen ons om Hem te verheerlijken
3.31Vierde praktijk: de Namen van de Middelaar verklaren ons Zijn algenoegzaamheid
3.32Vijfde praktijk: de Namen van de Middelaar voeden en stimuleren de herinnering aan Hem
3.33De betrachting van de belangrijkste Namen van de Middelaar
3.34Tweede praktijk: de Naam Jezus prijst de daarmee Genoemde aan
3.35Derde praktijk: de Naam Jezus verschaft vertroosting
3.36Vierde praktijk: de Naam Jezus wekt ons op tot verscheidene plichten tegenover de Genoemde
3.37De betrachting van de Naam Christus moet elders gezocht en naar hier overgebracht worden
3.38Tweede praktijk: de Naam Christus verschaft stof tot vertroosting in allerlei tegenspoeden
3.39Derde praktijk: de Naam Christus verschaft stof tot bestraffing
3.40Vierde praktijk: de Naam Christus verschaft stof tot opwekking en vermaning
3.41Eerste praktijk: de Naam Heere verschaft stof tot Zijn verheerlijking
3.42Tweede praktijk: de Naam Heere verschaft stof tot vertroosting
3.43Derde praktijk: de Naam Heere verschaft stof tot bestraffing van zonden
3.44Vierde praktijk: de Naam Heere verschaft stof tot onderzoek
3.45Vijfde praktijk: de Naam Heere verschaft stof tot vermaning en opwekking
De Persoon van de Middelaar
4.1De Persoon van de Middelaar
4.2De exegese van de tekst
4.3In de ene Persoon van de Middelaar zijn twee naturen
4.4Dit wordt bevestigd met redenen
4.5Een Goddelijke Persoon, niet de Goddelijke natuur, neemt aan
4.6De menselijke natuur, niet een menselijke persoon, is aangenomen
4.7De personele vereniging wordt verklaard
4.8De verenigingsdaad wordt verklaard
4.9Vijf zaken die deze verenigingsdaad niet bewijst
4.10Vier gevolgen van de vereniging
4.11Het tweede gevolg: de genade van de vereniging in de menselijke natuur
4.12Het derde gevolg: de mededeling van de eigenschappen
4.13Het vierde gevolg: de gemeenschap van de Middelaarsverrichtingen
4.14De geschilpunten van dit hoofdstuk worden verdeeld
4.15Tweede vraag: heeft de Goddelijke natuur óf de Goddelijke Persoon het vlees aangenomen?
4.16Derde vraag: zijn niet ook de Vader en de Heilige Geest mens geworden toen de Zoon mens geworden is?
4.17Vierde vraag: zou de Zoon van God vlees geworden zijn zonder de zonde van de mens?
4.18Men vraagt ten eerste: is de aangenomen natuur een ware natuur geweest, en van hetzelfde wezen als de onze?
4.19Tweede vraag: heeft de Zoon van God een menselijke Persoon aangenomen?
4.20Eerste vraag: is er een personele vereniging van de naturen?
4.21Tweede vraag: bestaat het vormelijke van de vereniging daarin, dat de zelfbestaandheid* van de tweede Persoon aan de menselijke natuur meegedeeld is?
4.22Ongerijmde hypotheses van de lutheranen aangaande de gevolgen van de personele vereniging
4.23Eerste vraag: is de Goddelijke natuur meegedeeld aan de menselijke natuur?
4.24Tweede vraag: volgt uit de vereniging van de twee naturen in één Persoon de mededeling van de eigenschappen in de naturen?
4.25Derde vraag: heeft de Middelaar vanwege de personele vereniging oneindige gaven ontvangen, of zodanige gaven waarbij niets kon bijkomen?
4.26Vierde vraag: is vanwege deze vereniging ook het vlees overal waar de Goddelijke Persoon is?
4.27Vijfde vraag: brengt de vereniging van de verschillende naturen niet een samenstelling in de Middelaar mee?
4.28Eerste praktijk: Christus’ menselijke natuur stelt ons de liefde van de Vader en de Zoon voor
4.29Tweede praktijk: zij stelt ons de diepe vernedering van de Middelaar voor
4.30Derde praktijk: zij stelt ons onze uitmuntende verhoging voor
4.31Vierde praktijk: zij stelt ons de meer dan broederlijke zorg van Christus jegens ons voor
4.32Vijfde praktijk: zij verwekt in ons een rechtmatige bekommering
4.33Zesde praktijk: zij raadt verscheidene misbruiken af
4.34Zevende praktijk: zij spoort tot verscheidene deugden aan
4.35Eerste praktijk: de vereniging van de twee naturen geeft stof tot verwondering
4.36Tweede praktijk: zij geeft stof tot bescheidenheid
3.37Derde praktijk: zij verschaft een onbeweeglijk fundament van geloof en vertrouwen in de Middelaar
4.38Vierde praktijk: zij geeft een fundament van berusting in de ene Middelaar
4.39Vijfde praktijk: zij nodigt tot de betrachting van eenheid en eendracht
4.40Zesde praktijk: zij spoort aan tot dankbaarheid
De drie ambten van de Middelaar
5.1Het drieërlei ambt van de Middelaar
5.2De exegese van de tekst
5.3De Middelaar bedient Zijn ambt als Profeet, Priester en Koning
5.4Zes redenen
5.5Eerste vraag: zou de vanouds beloofde Messías niet meer dan één bediening, namelijk de koninklijke, hebben?
5.6Tweede vraag: moet er, in plaats van een drietal Middelaarsambten in Christus, een tweetal toegelaten worden?
5.7Eerste praktijk: de betrachting overtuigt ons van de waarheid en de genoegzaamheid van Christus’ Middelaarsambt
5.8Tweede praktijk: Christus’ drieërlei Middelaarsambt vertroost ons in allerlei tegenspoeden
5.9Derde praktijk: Christus’ drieërlei Middelaarsambt vermaant ons om het te zoeken, te behouden, te beminnen en te gebruiken
De Middelaar als Profeet
6.1De Middelaar als Profeet
6.2De exegese van de tekst
6.3De Messías is een Profeet
6.4Wat een profeet in het algemeen is
6.5De Middelaar heeft Zijn profetische bediening waargenomen door Zijn leer te openbaren
6.6Ten tweede: Hij openbaart Zijn leer middellijk onder het Oude en het Nieuwe Testament
6.7Ook heeft de Middelaar Zijn profetische bediening waargenomen door te verlichten
6.8De voorwerpen van de profetische bediening
6.9Deugden die in Zijn profetische bediening zichtbaar waren
6.10Eerste vraag: is de Messías een Profeet?
6.11Tweede vraag: is Hij alleen de grote Profeet, of Mohammed ook?
6.12Derde vraag: is behalve Christus ook de paus een onfeilbare uitlegger van de Schrift?
6.13Vierde vraag: heeft Christus Zijn profetische ambt ook uitgeoefend onder het Oude Testament?
6.14Vijfde vraag: werd Hij, voordat Hij Zijn bediening zou aanvaarden, opgetrokken in de hemel om daar onderwezen te worden?
6.15Zesde vraag: moest de Messías iets veranderen omtrent de ceremoniële wet en de dienst van God?
6.16Zevende vraag: heeft Christus volstrekt elke wet afgeschaft?
6.17Achtste vraag: heeft Christus de zedelijke wet verbeterd of vermeerderd?
6.18Negende vraag: heeft Christus als eerste het Evangelie gepredikt?
6.19Eerste praktijk: het erkennen van de onuitsprekelijke genade van de Gever
6.20Tweede praktijk: het erkennen van Christus als Profeet
6.21Derde praktijk: het aannemen van Christus als Profeet
6.22Vierde praktijk: het horen van Christus als Profeet
6.23Vijfde praktijk: het acht geven op de woorden van deze Profeet
6.24Zesde praktijk: het ontvangen van Zijn gezanten
6.25Zevende praktijk: het navolgen van Christus als Profeet door de kerkelijke leiders
6.26Achtste praktijk: het profeteren door allen
6.27Negende praktijk: het ontvangen van troost
De Middelaar als Hogepriester
7.1De Middelaar als Priester
7.2De exegese van de tekst
7.3De Messías is een ware en eigenlijk zo genoemde Priester
7.5De noodzakelijkheid van deze Priester blijkt uit vier redenen
7.6Wat dit priesterschap is en welke de daden ervan zijn
7.7De eerste daad van de priesterlijke bediening is de opoffering
7.8De tweede daad van de priesterlijke bediening is de tussentreding of voorbede
7.9Twee perioden van Christus’ voorbede: van aanvang en van voltooiing
7.10Hieruit blijken ons vervolgens de hoedanigheden en onvergelijkelijke voorrechten van deze voorbede: 1. Ze is gebouwd op Zijn genoegdoening en verdienstelijke verzoening (1 Joh. 2:1,2; Rom. 8:34; Hebr. 9:12 e.v.), die steunde op de waardigheid van Zijn Persoon als Godmens. 2. Ze is niet enkel liefderijk, zoals onze voorbeden, maar gezaghebbend (Joh. 17:2; Matth. 28:18; Joh. 5:21,22,26,27), omdat Hij ze verdiend heeft. 3. Ze heeft absolute kracht en waarde bij de Vader, Die de Zoon altijd hoort (Joh. 11:12; Kol. 1:13; Hebr. 12:24; Joh. 14:16; 16:23,24,26), terwijl geen aanklachten en beschuldigingen van de Goddelijke rechtvaardigheid, van de wet of van de satan iets tegenovergestelds verwerven (Rom. 8:34). 4. Ze is zeer heerlijk, aangezien ze in de hemel geschiedt, door Degene Die aan de rechterhand Gods zit (Rom 8:34). 5. Ze is algemeen, voor alle uitverkorenen en ieder in het bijzonder, die er zijn, die er geweest zijn en die er zullen zijn (Joh. 17:9,20; Hebr. 9:24). 6. Ze is volmaakt en zaligmakend (Hebr. 7:25). Er is daarom geen voorbede die hiermee vergeleken kan worden. Als wij niet weten wat wij bidden moeten en zullen ‘gelijk het behoort’ (Rom. 8:26,27), zo bidt Hij voor ons en verkrijgt voor ons, terwijl onze namen gedurig op Zijn borst en schouders zijn, als onze grote Hogepriester.
7.11Onderscheid tussen de voorspraak of voorbede van de Zoon en van de Heilige Geest
7.12De derde daad van de priesterlijke bediening is de zegening
7.13Wat zegenen is
7.14De weldaden van de zegening
7.15Eerste vraag: is Christus een ware en eigenlijk zo genoemde Priester geweest?
7.16Tweede vraag: is Hij op aarde Priester geweest?
7.17Derde vraag: is alleen de hogepriester een type van de Priester Christus geweest?
7.18Vierde vraag: heeft Christus voor Zichzelf geofferd?
7.19Vijfde vraag: heeft alleen Christus Zichzelf opgeofferd, en slechts eenmaal, en heeft Hij geen andere eigenlijk zo genoemde priesters naast Zich?
7.20Zesde vraag: heeft Christus als Priester waarlijk en eigenlijk voldaan?
7.21Zevende vraag: komt de voorbede voor ons alleen aan Christus toe?
7.22Achtste vraag: heeft Christus voor ons gebeden toen Hij op aarde was?
7.23Negende vraag: heeft Melchizédek brood en wijn geofferd?
7.24Tiende vraag: heeft Christus Zichzelf in het Heilig Avondmaal aan God opgeofferd?
7.25Eerste praktijk: Christus’ priesterschap toont ons hoe verschrikkelijk en afschuwelijk de zonde is
7.26Tweede praktijk: het stelt ons het geschil tussen de Goddelijke rechtvaardigheid en barmhartigheid voor, bijgelegd door onze Priester
7.27Derde praktijk: het beweegt ons tot dankbaarheid
7.28Vierde praktijk: het vermaant ons om Hem te beschouwen
7.29Vijfde praktijk: het raadt ons het gebruik van Zijn opoffering aan
7.30Zesde praktijk: het raadt ons het gebruik van Zijn voorbede aan
7.31Zevende praktijk: het raadt ons het gebruik van Zijn zegening aan
7.32Achtste praktijk: het vermaant ons om onszelf te onderzoeken, of Hij onze Priester is
7.33Negende praktijk: het verplicht ons om onze plichten tegenover onze Priester te vervullen
7.34Tiende praktijk: het vermaant ons om ons ook als priesters te gedragen
De Middelaar als Koning
8.1De Middelaar als Koning
8.2De exegese van de tekst
8.3De koninklijke bediening – ten eerste: haar waarheid
8.4Ten tweede: haar aard en soort
8.5Ten derde: haar eigenschappen en voorrechten
8.6Ten vierde: haar waarneming en besturing
8.7Het personele Koninkrijk
8.8De periode van de voltooide eeuw
8.9De periode van de eeuwige eeuw
8.11Eerste vraag: moest de Messías een tijdelijke Koning zijn?
8.12Tweede vraag: is de Middelaar alleen een ondergeschikte en afhankelijke Koning?
8.13Derde vraag: is de Middelaar, toen Hij op aarde was, hetzij rechtens, hetzij feitelijk, een tijdelijke Koning geweest?
8.14Vierde vraag: komt de paus enige tijdelijke koninklijke macht toe?
8.15Vijfde vraag: is alleen de Middelaar de Koning van de kerk?
8.16Zesde vraag: is de Middelaar pas vanaf Zijn hemelvaart Koning geworden?
8.17Zevende vraag: zal het Koninkrijk van de Middelaar tot in eeuwigheid duren?
8.18Achtste vraag: heeft de Middelaar alleen als Koning de ceremoniële en de burgerlijke wet afgeschaft?
8.19Negende vraag: zal de besturing van het Middelaarskoninkrijk na Christus’ hemelvaart tot aan het einde van de wereld uniform zijn?
8.20Eerste praktijk: de heerlijkheid van de Koning
8.21Tweede praktijk: de gelukzaligheid van dit Koninkrijk en van haar onderdanen
8.22Derde praktijk: de ellende van degenen die niet onder Koning Christus staan
8.23Vierde praktijk: wij worden opgewekt om het Koninkrijk van Christus te zoeken
8.24Vijfde praktijk: de plichten die wij aan deze Koning verschuldigd zijn
8.25Zesde praktijk: de koningen en de vorsten worden aangespoord tot navolging van Koning Christus
8.26Zevende praktijk: iedereen wordt opgewekt om Koning Christus na te volgen
8.27Achtste praktijk: de koninklijke bediening verschaft vertroosting
De vernedering van de Middelaar
9.1De vernedering van de Middelaar
9.2De exegese van de tekst
9.3De Middelaar heeft Zichzelf tot het vervloekte kruishout vernederd
9.4Wat de staat der vernedering is
9.5De vernedering blijkt ten eerste in Zijn ontvangenis
9.6De vernedering blijkt ten tweede in Zijn geboorte
9.7De vernedering blijkt ten derde in Zijn leven
9.8De vernedering blijkt ten vierde in Zijn dood
9.9De vernedering blijkt ten vijfde in Zijn begrafenis
9.10De vernedering blijkt ten zesde in Zijn nederdaling ter helle
9.11Eerste vraag: is de Middelaar alleen naar Zijn menselijke natuur vernederd geweest?
9.12Tweede vraag: betekent de gestaltenis Gods de natuur van God, of de majesteit van God, of beide?
9.13Derde vraag: bestaat de vernedering daarin, dat Christus de Goddelijke majesteit en heerlijkheid, die aan de menselijke natuur meegedeeld was, afgelegd heeft?
9.14Eerste praktijk: Christus’ vernedering prijst ons de genade van de Middelaar aan
9.15Tweede praktijk: Christus’ vernedering verschaft ons vertroosting
9.16Derde praktijk: Christus’ vernedering bestraft ons
9.17Vierde praktijk: Christus’ vernedering vermaant ons tot nederigheid
9.18Vijfde praktijk: Christus’ vernedering spoort ons aan om de vernederde Christus te verhogen
De menswording van de Middelaar
10.1De eerste trap van Christus’ vernedering: Zijn menswording
10.2De exegese van de tekst
10.3De menswording van Gods Zoon heeft plaatsgevonden op een volstrekt buitengewone en wonderbaarlijke wijze
10.4De ontvangenis en de geboorte van Christus
10.5Het actieve beginsel van de ontvangenis is de Drie-eenheid
10.6Het stoffelijke beginsel van de ontvangenis is het zaad van de maagd
10.7De tijd van de ontvangenis
10.8De geboorte in de tijd
10.9Ten eerste: de oorzaken van de geboorte
10.10Ten tweede: de Geborene Zelf
10.11De bezorging ofwel de geboorte zelf is geweest: 1. Wel een ware geboorte (Luk. 1:35) en gelijksoortig aan de onze (Luk. 2:6; Ps. 22:10), door de opening van de baarmoeder (Num. 8:16), vgl. met Luk. 2:23), met smarten en andere dingen die aan het baren eigen zijn. Immers, niet alleen is de gelukzalige maagd vanwege de zonde aan dezelfde toestand als Eva en andere vrouwen onderworpen geweest (Gen. 3:16; Joh. 16:21), maar dit was ook zo, opdat de Zaligmaker, evenals in alle natuurlijke dingen, zo insgelijks hierin ons gelijkvormig zou zijn (Hebr. 2:14, vgl. met 4:15). 2. Maar toch een wonderbaarlijke en buitengewone geboorte, waarom ze ‘wat nieuws’ genoemd wordt (Jer. 31:22). Ze kan dus met wonderbaarlijke dingen vergeleken worden, bijvoorbeeld met: - De voortbrenging van Eva uit maar één sekse (Gen. 2:22,23). - Het brandende braambos, dat niet door het vuur verteerd werd (Ex. 3:2-3; vgl. Deut. 9:3; 4:12; 5:4). - De roede van Aäron, die in een en dezelfde nacht bloeide en vruchten droeg (Num. 17:8). - Het vlies van Gideon (Richt. 6:37). En waarlijk, is het niet wonderbaarlijk dat een maagd: - Baart (Jes. 7:14; Matth. 1:23)? - Zonder man uit de Heilige Geest baart (Luk. 1:35)? - De Godmens baart (Jes. 7:14)? - Hem baart, Die van eeuwigheid vóór haar bestaan heeft (Joh. 8:56-58)? 3. Ondertussen is deze geboorte ook ellendig geweest (Ex. 2:3), vooral als u let op: - De ellendige en armoedige moeder (Luk. 1:48,53). - De plaats van de geboorte, in een gering stadje, Bethlehem, in een herberg, in een stal, in een kribbe, in doeken, enzovoort.
10.12Ten vierde: de omstandigheden van de geboorte
10.13Voorafgaande of vergezellende omstandigheden: de plaats
10.14Gevolgde omstandigheden die op de vernedering zien
10.15Gevolgde omstandigheden die op de heerlijkheid zien
10.16Ten vijfde: de doeleinden van de geboorte
10.17Het voortgebrachte van de ontvangenis en de geboorte is de menswording en de vereniging van de twee naturen
10.18Eerste vraag: is de menswording aan de gehele Drie-eenheid gemeenschappelijk?
10.19Tweede vraag: wordt ten opzichte van deze geboorte God, of de Heilige Geest, met recht de Vader van Christus genoemd?
10.20Derde vraag: kan een maagd zonder een buitengewone werking van God ontvangen en baren?
10.21Vierde vraag: moest de Messías uit een maagd geboren worden?
10.22Vijfde vraag: is Maria maagd geweest krachtens een gelofte?
10.23Zesde vraag: is Maria uit de stam van Juda afkomstig geweest?
10.24Zevende vraag: is de gelukzalige maagd zonder enige zonde geweest, met name zonder de erfzonde?
10.25Achtste vraag: hoe kon de Zaligmaker uit een met zonde bevlekte moeder geboren worden?
10.26Negende vraag: moet de gelukzalige Godbarende maagd aanbeden worden?
10.27Tiende vraag: wordt de Heilige Geest vanwege Zijn werkingen in de ontvangenis en de geboorte van Christus met recht de Vader van Christus genoemd, en Christus de Zoon van God?
10.28Elfde vraag: heeft de formering van Christus’ lichaam in Maria’s buik in één ogenblik plaatsgevonden?
10.29Twaalfde vraag: is Hij geboren terwijl de baarmoeder van Maria gesloten was, en zonder barensweeën?
10.30Dertiende vraag: is het lichaam van Christus uit de eigen zelfstandigheid van de gelukzalige maagd geformeerd?
10.31Veertiende vraag: is Christus vanaf het eerste ogenblik van Zijn ontvangenis tegelijk een reiziger en een bevatter geweest?
10.32Eerste praktijk: Christus’ ontvangenis en geboorte bevestigen ons geloof dat Hij de vertoonde Messías is
10.33Tweede praktijk: ze sporen ons aan om te trachten de verborgenheid van de menswording na te gaan
10.34Derde praktijk: ze wekken ons op tot verheerlijking van God
10.35Vierde praktijk: ze verwekken dankbaarheid aan God
10.36Vijfde praktijk: ze vermanen om onszelf te onderzoeken, of Hij voor ons geboren en aan ons gegeven is
10.37Zesde praktijk: ze moedigen ons aan om de Geborene te zoeken
10.38Zevende praktijk: ze wekken ons op om de komende Messías voortvarend aan te nemen
10.39Achtste praktijk: ze nodigen ons tot blijdschap
10.40Negende praktijk: ze nodigen ons om onze plicht aan de Geborene te bewijzen
10.41Tiende praktijk: ze nodigen ons tot een geestelijke ontvangenis en geboorte van Christus in onze harten
10.42Elfde praktijk: ze wekken ons op om voor Christus geestelijk kinderen te baren
Het leven van de Middelaar
11.1De tweede trap van Christus’ vernedering: Zijn leven
11.2De exegese van de tekst
11.3De Middelaar heeft niet zozeer voor Zichzelf als wel voor ons geleefd
11.4Het leven van Christus is tweeërlei: van eeuwigheid en in de tijd
11.5Een drieërlei periode van dit leven
11.6Ten tweede: Zijn toewijding
11.7Ten derde: het godvruchtige bezoek van de wijzen uit het oosten
11.8Ten vierde: de vervolging van Herodes en de vlucht van Jezus
11.9Ten vijfde: Zijn terugkomst te Nazareth
11.10Tweede periode: de voortgang van Christus’ leven
11.11Ten tweede: Zijn mannelijke leeftijd
11.12Ten tweede: de inhuldiging door de Doop
11.13Ten derde: de beproeving door de verzoeking van de satan
11.14De volvoering van Zijn Middelaarsambt
11.15Waarom Hij zo vaak in gelijkenissen heeft gesproken
11.16Ten tweede: door wonderen te doen
11.17Wat voor wonderen de Zaligmaker heeft gedaan
11.18Zes doeleinden van de wonderen
11.19Vijf redenen waarom Hij herhaaldelijk verboden heeft Zijn wonderen ruchtbaar te maken
11.20Hij heeft wonderen gedaan door Zichzelf en door de Zijnen
11.21Ten derde: door allerlei tegenspoeden te lijden
11.22Ten vierde: door met Zijn leven en met al Zijn daden voor te lichten
11.23Derde periode: de uitgang van Christus’ leven
11.24Eerste vraag: pasten de besnijdenis, de toewijding in de tempel, de viering van het pascha en andere ceremoniële zaken bij de Middelaar?
11.25Tweede vraag: paste de Doop bij Hem?
11.26Derde vraag: werd Hij ten tijde van Zijn veertigdaagse vasten weggerukt in de hemel?
11.27Vierde vraag: is het onze plicht om het veertigdaagse vasten van Christus na te volgen?
11.28Vijfde vraag: is de verzoeking van Christus op historische wijze geschied?
11.29Zesde vraag: heeft Christus door te prediken de wet verbeterd en vermeerderd?
11.30Zevende vraag: is alles wat Christus gepredikt heeft, volstrekt waarachtig?
11.31Achtste vraag: heeft Christus ware en eigenlijk zo genoemde wonderen gedaan?
11.32Negende vraag: is het leven van Christus vrij geweest van alle zonde?
11.33Tiende vraag: heeft Christus ook geleden in Zijn ziel?
11.34Elfde vraag: is wat Christus vóór Zijn laatste drie-urige lijden geleden heeft, voldoenend geweest?
11.35Twaalfde vraag: is de voetwassing een sacrament?
11.36Eerste praktijk: de betrachting van Christus’ leven verschaft alle ouders een voorbeeld in de opvoeding van hun kinderen
11.37Tweede praktijk: Christus’ jeugd moet alle jongeren ten voorbeeld zijn
11.38Derde praktijk: Jezus’ mannelijke leeftijd verschaft de kerkelijke dienaars een voorbeeld
11.39Vierde praktijk: Christus’ ouderdom verschaft een voorbeeld van voorbereiding op de dood
11.40Vijfde praktijk: Christus’ lijden verschaft ons een voorbeeld in ons lijden
11.41Zesde praktijk: Christus’ verzoekingen tonen ons aan wat voor verzoekingen wij onderworpen zijn
11.42Zevende praktijk: het hele leven van Christus wekt alle christenen op tot navolging
De dood van de Middelaar
12.1De derde trap van Christus’ vernedering: Zijn dood
12.2De exegese van de tekst
12.3De Middelaar heeft volgens de wil van Zijn Vader de kruisdood ondergaan
12.4Dit wordt bevestigd met redenen
12.5Wat de dood van Christus is
12.6De drieërlei dood van Christus
12.7De natuurlijke dood van Christus is nagenoeg dezelfde geweest als onze dood
12.8De geestelijke dood van Christus
12.9De eeuwige dood van Christus
12.10De Zaligmaker heeft niet alleen in het lichaam geleden, maar ook in de ziel
12.11Hij heeft niet alleen als Mens, niet alleen als God, maar als God en Mens tegelijk geleden
12.12De hoogste Oorzaak van Christus’ dood is God geweest
12.13De tweede oorzaken zijn mensen van allerlei soort geweest
12.14De vruchten van Christus’ dood
12.15Een tweeërlei grondslag van deze zaak
12.16Toch is Hij niet voor allen en eenieder in het bijzonder gestorven
12.17Eerste vraag: heeft Christus waarlijk geleden en is Hij waarlijk gestorven?
12.18Tweede vraag: is Christus door Zijn dood gebracht in een staat van niet-bestaan?
12.19Derde vraag: heeft de Messías moeten lijden en sterven?
12.20Vierde vraag: heeft Christus in Zijn ziel geleden?
12.21Vijfde vraag: heeft Christus helse straffen geleden?
12.22Zesde vraag: heeft Hij gewanhoopt, volgens het gevoelen van Calvijn en andere gereformeerden?
12.23Zevende vraag: heeft Christus de dood geleden als God en Mens tegelijk?
12.24Achtste vraag: heeft de Middelaar geleden in onze plaats?
12.25Negende vraag: heeft Hij juist de dood moeten ondergaan?
12.26Tiende vraag: heeft Christus’ dood opgewogen tegen alle straffen van de uitverkorenen?
12.27Elfde vraag: heeft Christus de dood voor allen en eenieder in het bijzonder geleden?
12.28Nog vier vraagstukken, die doorgeschoven worden naar andere hoofdstukken, waar ze beter passen
12.29Eerste praktijk: de betrachting van Christus’ lijden en sterven prijst ons de gedurige overdenking daarvan aan
12.30Tweede praktijk: Christus’ lijden en sterven stelt ons Gods eigenschappen voor
12.31Derde praktijk: Christus’ lijden en sterven toont ons de gelukzaligheid van degenen die gemeenschap hebben aan Zijn lijden
12.32Vierde praktijk: Christus’ lijden en sterven toont de ellende van degenen die vijanden van Zijn kruis zijn
12.33Vijfde praktijk: Christus’ lijden en sterven raadt ons aan om te onderzoeken of Hij voor ons gestorven is
12.34Zesde praktijk: Christus’ lijden en sterven verschaft vertroosting in allerlei tegenheden
12.35Zevende praktijk: Christus’ lijden en sterven wekt ons op om met en voor Christus te lijden
12.36Achtste praktijk: Christus’ lijden en sterven wekt ons op tot ijver om de deugden die in Zijn lijden uitblinken, gelijkvormig te worden
12.37Negende praktijk: Christus’ lijden en sterven prijst ons Gods onuitsprekelijke liefde aan
12.38Tiende praktijk: Christus’ lijden en sterven prikkelt onze harten tot een diepe boetvaardigheid
12.39Elfde praktijk: Christus’ lijden en sterven schrikt ons af om opnieuw de Zoon van God te kruisigen
12.40Twaalfde praktijk: Christus’ kruisiging en dood spoort aan om de zonde te kruisigen
12.41Dertiende praktijk: Christus’ dood geeft een voorbeeld van de christelijke stervenskunst
De nederdaling van de Middelaar
13.1De vierde en laatste trap van Christus’ vernedering: Zijn nederdaling
13.2De exegese van de tekst
13.3Christus is nedergedaald ter helle
13.4Dit wordt bewezen uit de Schrift
13.5Wat de nederdaling van Christus is
13.6Ten eerste: de nederdaling van het lichaam in het graf
13.7Omstandigheden van deze begrafenis
13.8De doeleinden van Christus’ begrafenis
13.9Ten tweede: de nederdaling van Christus’ ziel in een helse staat
13.10Ten derde: de nederdaling van de gehele Mens Christus in de macht en de heerschappij van de dood
13.11Eerste vraag: is Christus’ nederdaling ter helle iets anders dan een betoning van Zijn niet-bestaan?
13.12Tweede vraag: is Christus plaatselijk nedergedaald in de hel?
13.13Derde vraag: is Christus gedurende de drie dagen van Zijn dood en begrafenis een waar Mens geweest?
13.14Eerste praktijk: Christus’ nederdaling verschaft stof tot dankbaarheid
13.15Tweede praktijk: Christus’ nederdaling geeft grond voor vertroosting
13.16Derde praktijk: Christus’ nederdaling waarschuwt ons om ons niet ten hemel toe te verheffen
13.17Vierde praktijk: Christus’ begrafenis bevestigt ons geloof
13.18Vijfde praktijk: Christus’ begrafenis versterkt ons gemoed tegen de schrik van het graf
13.19Zesde praktijk: Christus’ begrafenis spoort ons aan tot een geestelijke begrafenis van de zonden
13.20Zevende praktijk: Christus’ begrafenis leert ons om de gelovigen die in Christus en voor Christus gestorven zijn, te begraven
13.21Achtste praktijk: de nederdaling van Christus’ ziel in een helse staat verschaft ons vertroosting in geestelijke verlatingen
13.22Negende praktijk: de nederdaling van de Middelaar in de macht en de heerschappij van de dood roept ons op tot een vierderlei plicht
De verhoging van de Middelaar
14.1Op de vernedering volgt de verhoging
14.2De exegese van de tekst
14.3Christus is door God tot de hoogste heerlijkheid verheven
14.4Dit wordt bevestigd met redenen
14.5Wat de verhoging van Christus is
14.6Op welke manier Christus naar Zijn gehele Persoon en naar beide naturen verhoogd is
14.7De oorzaken van deze verhoging
14.8De trappen van de verhoging
14.9Eerste vraag: is door de verhoging het vlees van Christus van hetzelfde Wezen en van dezelfde kracht als de Godheid?
14.10Tweede vraag: bestaat de verhoging hierin, dat de menselijke natuur daardoor het volle gebruik van de Goddelijke eigenschappen ontvangen heeft?
14.11Derde vraag: is Christus ook naar Zijn Goddelijke natuur verhoogd?
14.2Vierde vraag: zijn door de verhoging alleen maar eindige gaven aan de menselijke natuur meegedeeld?
14.13Vijfde vraag: is de eerste trap van de verhoging de nederdaling ter helle?
14.4Eerste praktijk: uit Christus’ verhoging blijkt ons het onafscheidelijke verband tussen de vernedering en de verhoging
14.15Tweede praktijk: Christus’ verhoging bestraft degenen die de Verhoogde terneerdrukken
14.16Derde praktijk: Christus’ verhoging verschaft grond van vertrouwen, roem en aanbidding
14.17Vierde praktijk: Christus’ verhoging verschaft ons stof tot vernedering
14.18Vijfde praktijk: Christus’ verhoging nodigt ons tot verscheidene plichten
De opstanding van de Middelaar
15.1De eerste trap van Christus’ verhoging: Zijn opstanding
15.2De exegese van de tekst
15.3Christus is op de derde dag opgestaan
15.4Dit wordt bevestigd met redenen
15.5De aard en de bestanddelen van de opstanding van Christus
15.6Met een hoedanig lichaam Hij is opgestaan
15.7De oorzaken van de opstanding
15.8De tijd van de opstanding: de derde dag
15.9De tijd van de opstanding: de eerste dag van de week
15.10De tijd van de opstanding: in de vroege morgenstond van die dag
15.11De hoedanigheden van deze opstanding
15.12Het doeleinde en het nut van de opstanding
15.13De omgang van Christus met de apostelen na de opstanding
15.14Eerste vraag: is Jezus waarlijk opgestaan?
15.15Tweede vraag: is de opstanding niets anders dan uit een niet-bestaan weer te bestaan?
15.16Derde vraag: is Hij alleen door de eigen kracht van Zijn Goddelijke natuur opgestaan?
15.17Vierde vraag: is het lichaam van de opstaande Christus door de steen en de gesloten deur doorgedrongen?
15.18Vijfde vraag: is Hij opgestaan met een verheerlijkt lichaam?
15.19Zesde vraag: ligt er voor de christelijke zaak meer belang in de opstanding dan in de dood van Christus?
15.20Zevende vraag: moet ter gedachtenis van Christus’ opstanding een bijzonder feest aan de kerk voorgeschreven worden?
15.21Eerste praktijk: Christus’ opstanding verschaft ons een uitnemende steun voor ons geloof
15.22Tweede praktijk: Christus’ opstanding verschaft ons stof tot de Goddelijke verheerlijking
15.23Derde praktijk: Christus’ opstanding wekt ons op om de opstaande Christus geluk te wensen
15.24Vierde praktijk: Christus’ opstanding verschaft ons een allerkrachtigste vertroosting
15.25Vijfde praktijk: Christus’ opstanding jaagt de vijanden schrik en beven aan
15.26Zesde praktijk: Christus’ opstanding gebiedt ons om onszelf te onderzoeken, of Christus voor ons opgestaan is
15.27Zevende praktijk: Christus’ opstanding ontsteekt een verlangen om haar te ondervinden
15.28Achtste praktijk: Christus’ opstanding vermaant ons om haar meer en meer gelijkvormig te worden
15.29Negende praktijk: Christus’ opstanding leert ons om met Hem over te gaan in een nieuw leven
15.30Tiende praktijk: Christus’ opstanding gebiedt ons een zalige opstanding te verwachten
De hemelvaart van de Middelaar
16.1De tweede trap van Christus’ verhoging: Zijn hemelvaart
16.2De exegese van de tekst
16.3Christus is plaatselijk en zichtbaar opgevaren ten hemel
16.4Dit wordt bevestigd met redenen
16.5Wat de hemelvaart van Christus is
16.6Ten eerste: de Opvarende
16.7Ten tweede: de opvaring en de drie bestanddelen daarvan
16.8Ten derde: de hoedanigheden van de Opvarende
16.9Ten vierde: de tijd van Zijn hemelvaart
16.10Ten vijfde: de doeleinden en de vruchten van Zijn hemelvaart
16.11Eerste vraag: is Christus waarlijk ten hemel gevaren?
16.12Tweede vraag: is Hij met hetzelfde lichaam ten hemel gevaren waarmee Hij geboren en opgestaan is?
16.13Derde vraag: is de hemel waarin Christus opgevaren is, een bepaalde plaats?
16.14Vierde vraag: is Christus na Zijn hemelvaart nog op aarde?
16.15Vijfde vraag: is Christus alleen ten hemel gevaren?
16.16Zesde vraag: is Christus ten hemel gevaren om Priester te worden?
16.17Zevende vraag: is Christus meer dan eens ten hemel gevaren?
16.18Eerste praktijk: de betrachting van Christus’ hemelvaart eist van ons dat wij deze beschouwen
16.19Tweede praktijk: Christus’ hemelvaart eist dat wij de opvarende Heiland toejuichen
16.20Derde praktijk: Christus’ hemelvaart verschaft vertroosting
16.21Vierde praktijk: Christus’ hemelvaart vermaant ons om nauwkeurig te onderzoeken of Hij ook voor ons opgevaren is
16.22Vijfde praktijk: Christus’ hemelvaart wekt ons op om te trachten de kracht daarvan te ondervinden
16.23Zesde praktijk: Christus’ hemelvaart dringt ons om de wereld te verlaten
16.24Zevende praktijk: Christus’ hemelvaart wekt ons op om met Hem te streven naar de hemel
16.25Achtste praktijk: Christus’ hemelvaart veroordeelt degenen die Hem niet willen volgen naar de hemel
16.26Negende praktijk: Christus’ hemelvaart geeft ons een onderpand van onze toekomstige hemelvaart
Het zitten van de Middelaar aan Gods rechterhand
17.1De derde trap van Christus’ verhoging: Zijn zitten aan Gods rechterhand
17.2De exegese van de tekst
17.3Christus zit aan de rechterhand van de Vader
17.4Wat de spreekwijze ‘zitten aan de rechterhand’ wil zeggen
17.5Wat Christus’ zitten aan Gods rechterhand is
17.6De bijzonderheden van dit zitten – ten eerste: Zijn majesteit en heerlijkheid
17.7Ten tweede: de voltooiing van Zijn Middelaarswerk
17.8Ten derde: de uitoefening van een koninklijke macht
17.9Ten vierde: de buitengewone uitstorting van de Heilige Geest
17.10Ten vijfde: de gewone uitstorting van de Heilige Geest in een ruimere mate dan onder het Oude Testament
17.11Ten zesde: Zijn glorierijke voorbede
17.12Ten zevende: de instelling van de kerkelijke bedieningen
17.13Ten achtste: de macht om de levenden en de doden te oordelen
17.14Christus zit als God en Mens aan Gods rechterhand
17.15De omstandigheden
17.16Eerste vraag: wordt de Middelaar vanwege dit zitten, ten minste voor een deel, Gods Zoon genoemd?
17.17Tweede vraag: bestaat het zitten aan Gods rechterhand in het volle gebruik van de Goddelijke eigenschappen die aan de menselijke natuur zijn meegedeeld?
17.18Derde vraag: zit Christus ook ten aanzien van de Goddelijke natuur aan Gods rechterhand?
17.19Vierde vraag: is Christus door het zitten aan Gods rechterhand het enige Hoofd van de kerk?
17.20Vijfde vraag: moet Christus sinds Zijn zitten aan Gods rechterhand als Mens of als Middelaar aangebeden worden?
17.21Zesde vraag: is Christus, zittend aan Gods rechterhand, met Zijn lichaam alleen maar in de hemel?
17.22Wat de betrachting van dit onderwerp ons verschaft
17.23Tweede praktijk: Christus’ zitten verschaft ons een allerzoetste vertroosting
17.24Derde praktijk: Christus’ zitten jaagt Zijn vijanden schrik aan
17.25Vierde praktijk: Christus’ zitten verschaft ons een beweegreden om met Hem tegen alle geestelijke vijanden te strijden
17.26Vijfde praktijk: Christus’ zitten vermaant ons om onze schuldige plichten aan ons Hoofd te bewijzen
De verlossing door de Middelaar
18.1Op de Verlosser volgt alleen de verlossing
18.2De exegese van de tekst
18.3De Middelaar heeft de Zijnen door het betalen van een prijs verlost
18.4De gronden van de lossing
18.5Wat de lossing is ten aanzien van de naam
18.6De eerste Oorzaak van de lossing is God alleen
18.7De daad van God, Die de Borgovernemer in de plaats van de schuldige straft
18.8De tweede Oorzaak van de lossing is de Middelaar
18.9Twee daden van de lossing
18.10Wat ‘voldoening’ is, ten aanzien van het woord
18.11De bestanddelen van de voldoening – ten eerste: de onschuld van de Borg
18.12Ten tweede: de plaatsvervanging
18.13Ten derde: de losprijs
18.14Wat de losprijs geweest is
18.15De losprijs woog exact op tegen de strafschuld van de te lossen mensen
18.16Aan wie de Middelaar de losprijs betaald heeft, en op welke manier
18.17Ten vierde: de verzoening en de bevrediging met God
18.18De waarheid van Christus’ voldoening
18.19De noodzakelijkheid van Christus’ voldoening
18.20De tweede daad van de lossing: de verkrijging van het recht tot het goede
18.21De voorwerpen van de lossing
18.22De vruchten van de lossing
18.23Eerste vraag: is er een ware lossing door Christus?
18.24Tweede vraag: bestaat Christus’ lossing alleen hierin, dat Hij de vergeving der zonden en het eeuwige leven beloofd heeft aan de onderhouders van de Mozaïsche wet, enzovoort?
18.25Derde vraag: heeft Christus genoeggedaan door enkel Gods gunstige aanvaarding?
18.26Vierde vraag: werd Christus in de genoegdoening gesteld in onze plaats?
18.27Vijfde vraag: heeft Christus door Zijn plaatsvervanging onze zonden alleen op Zich genomen ten aanzien van de schuld, of ook ten aanzien van de smet?
18.28Zesde vraag: is Christus door deze plaatsvervanging een zondaar, een dronkaard, een leugenaar, enzovoort, geworden?
18.29Zevende vraag: moet de dadelijke overbrenging van onze zonden op Christus begonnen worden van Zijn kruisiging, en geëindigd worden in Zijn opstanding?
18.30Achtste vraag: verloste alleen de oplegging van onze strafschuld aan het kruis de uitverkoren zondaar onmiddellijk van alle straf?
18.31Negende vraag: zijn de uitverkorenen krachtens Christus’ plaatsvervanging en voldoening altijd gerechtvaardigd, enzovoort, geweest?
18.32Tiende vraag: is de uitverkoren zondaar geen zondaar meer vanwege de plaatsvervanging van Christus en vanwege Zijn dragen van zijn zonden?
18.33Elfde vraag: heeft Christus ons met een equivalente prijs gelost?
18.34Twaalfde vraag: heeft Christus alleen de mens met God, of ook God met de mens verzoend?
18.35Dertiende vraag: is tot lossing een voldoening noodzakelijk?
18.36Veertiende vraag: worden wij gelost door de gerechtigheid van de Goddelijke Persoon van Christus?
18.38Zestiende vraag: heeft Christus meer gedaan dan tot onze lossing noodzakelijk was?
18.39Zeventiende vraag: neemt Christus’ voldoening alle zonden en alle strafschuld daarvan weg?
18.40Achttiende vraag: heeft Christus ook voor anderen behalve de uitverkorenen genoeggedaan?
18.41Negentiende vraag: heeft Christus iets voor de Zijnen verdiend?
18.42Twintigste vraag: heeft Hij voor de Zijnen de wedergeboorte, het geloof, enzovoort, verdiend?
18.43Eenentwintigste vraag: heeft alleen Christus voor de Zijnen het recht tot het eeuwige leven verworven?
18.44Eerste praktijk: Christus’ lossing prijst ons de voortreffelijkheid van de gereformeerde godsdienst boven alle andere aan
18.45Tweede praktijk: Christus’ lossing prijst ons Gods onmetelijke heerlijkheid aan
18.46Derde praktijk: Christus’ lossing prijst ons de heerlijkheid van de Losser aan
18.47Vierde praktijk: Christus’ lossing prijst ons het allergelukzaligste lot van de gelosten aan
18.48Vijfde praktijk: Christus’ lossing toont ons de ellende van de niet-gelosten
18.49Zesde praktijk: Christus’ lossing gebiedt ons om te onderzoeken of Christus ook ons gelost heeft
18.50Zevende praktijk: Christus’ lossing eist dat wij staan naar de gemeenschap aan deze lossing
18.51Achtste praktijk: Christus’ lossing verschaft de gelosten een allerkrachtigste troost
18.52Negende praktijk: Christus’ lossing scherpt ons de plichten in die vervolgens door ons waargenomen moeten worden
18.53Tiende praktijk: het voorbeeld van Christus wekt iedereen, en vooral de predikers op, om te trachten anderen deelgenoten van deze lossing te maken