Navigatie
Institutie Boek 1 - Over de kennis van God de Schepper

Institutie Boek 1 - Over de kennis van God de Schepper

Hoofdstuk 6

Om tot God en de Schepper te komen heeft men de leiding en het onderwijs van de Schrift nodig

6.1 Wie God werkelijk is, maakt Hij ons alleen door de Schrift duidelijk 

Derhalve, ofschoon de ondankbaarheid van de mensen meer dan genoeg van alle
verdediging beroofd wordt door die glans, die aan de hemel en op de aarde aller ogen treft, en ook al plaatst God, om het menselijk geslacht in dezelfde staat van beschuldiging te stellen, aan allen zonder uitzondering Zijn Godheid, afgebeeld in de schepselen, voor ogen, is het toch noodzakelijk, dat er een ander en beter hulpmiddel bijkomt, dat ons op juiste wijze voert tot de Schepper van de wereld Zelf. Daarom heeft Hij niet zonder reden het licht van Zijn Woord eraan toegevoegd, opdat Hij daardoor tot zaligheid zou bekend worden. En dit voorrecht heeft Hij hen waardig gekeurd, die Hij dichter en vertrouwelijker tot Zich wilde verzamelen. Want omdat Hij zag, dat de gemoederen van allen door een ongestadige en onstandvastige bewegelijkheid werden rondgevoerd, heeft Hij, nadat Hij de Joden Zich tot een bijzondere kudde had uitverkoren, hen met een afsluiting omgeven, opdat ze niet op de wijze van de anderen zouden vergaan. En niet zonder reden houdt Hij ons door hetzelfde middel bij Zijn zuivere kennis; want anders zouden weldra ook zij vervloeien, die meer dan anderen schijnen vast te staan. Immers evenals oude lieden, of ooglijders, en allen, die slechte ogen hebben, al houdt men hun het allerschoonste boek voor, ternauwernood, ofschoon ze wel zien, dat er iets geschreven staat, twee woorden kunnen saam voegen, maar wanneer ze een bril opzetten, daardoor geholpen duidelijk beginnen te lezen, zo verzamelt de Schrift de kennis van God, die zich anders verward in onze geest bevindt, verdrijft de duisternis en toont ons duidelijk de ware God. Dit is dus een bijzondere gave, wanneer God tot onderricht van de kerk niet slechts stomme leermeesters gebruikt, maar ook Zijn heilige mond opent, en niet alleen verkondigt, dat er een God is, Die gediend moet worden, maar tevens uitspreekt, dat Hijzelf Die God is, Die gediend moet worden; en de uitverkorene niet alleen leert op te zien, maar ook Zichzelf aanbiedt, om op Hem te zien. Deze orde heeft Hij van den beginne jegens Zijn kerk gehouden, dat Hij behalve die algemene bewijzen ook Zijn woord aanwendde, hetwelk een rechter en zekerder kenteken is om Hem te onderkennen. En het is niet twijfelachtig, of Adam, Noach, Abraham en de overige vaderen zijn door dit hulpmiddel doorgedrongen tot de vertrouwelijke kennis, die hen van de ongelovigen in zekere zin onderscheidde. Ik spreek nog niet over de bijzondere leer des geloofs, door welke zij verlicht zijn geweest tot de hoop des eeuwigen levens. Want om over te gaan van de dood tot het leven, was het noodzakelijk God niet alleen te kennen als Schepper, maar ook als Verlosser; gelijk ze zeker dat beide verkregen hebben uit het woord. Want in orde ging vooraf die soort van kennis, waardoor het hun gegeven werd te weten, Wie die God is, door Wie de wereld geschapen is en bestuurd wordt. Vervolgens is daaraan toegevoegd de andere dieper gaande kennis, die alleen de dode zielen levend maakt, door welke God niet slechts als Schepper gekend wordt en als enige Bewerker en Rechter van alles wat geschiedt, maar ook als Verlosser in de persoon van de Middelaar. Maar omdat we nog niet gekomen zijn tot de val van de wereld en de verderfenis van de natuur, laat ik ook na te handelen over het redmiddel. Mijn lezers mogen er dus aan denken, dat ik nog niet spreek over het verbond, waardoor God de kinderen van Abraham tot Zijn kinderen heeft aangenomen, en over dat deel van de leer, waardoor de gelovigen altijd in het bijzonder afgescheiden zijn geweest van de onheilige heidenen, omdat het in Christus gegrondvest was; maar ik spreek alleen hierover, hoe men uit de Schrift moet leren, dat de God, Die de Schepper van de wereld is, door gewisse kentekenen onderscheiden wordt van de ganse schare van de verzonnen goden. Op geschikte wijze zal vervolgens de volgorde zelf ons leiden tot de verlossing. Ofschoon we echter veel getuigenissen uit het Nieuwe Testament zullen aanvoeren, en ook andere uit de wet en de profeten, waar uitdrukkelijk van Christus melding wordt gemaakt, zal toch alles tot dit doel strekken, aan te tonen, dat God ons in de Schrift geopenbaard wordt als de Schepper van de wereld, en dat ons uiteengezet wordt, wat wij over Hem te denken hebben, opdat wij niet langs omwegen een onzekere God zouden zoeken.

6.2 Het Woord van God als Heilige Schrift 

Hetzij nu God door middel van Goddelijke uitspraken en gezichten de vaderen bekend is geworden, hetzij Hij door de bemoeiing en de dienst van mensen hun verschaft heeft hetgeen zij vervolgens van hand tot hand aan hun nakomelingen moesten overleveren, toch is het buiten twijfel, dat in hun harten een vaste zekerheid van de leer ingegrift is geweest, zodat zij overtuigd waren en begrepen, dat van God afkomstig was, wat zij geleerd hadden. Want altijd heeft God gemaakt, dat Zijn woord aanvaard is met een ontwijfelbaar geloof, dat alle mening te boven ging. En opdat de waarheid van de leer in ononderbroken voortgang in alle eeuwen in de wereld zou blijven voortbestaan, heeft Hij eindelijk gewild, dat dezelfde Goddelijke uitspraken, die Hij bij de vaderen in bewaring gegeven had, als het ware op openbare tafelen bezegeld zouden zijn. Met deze bedoeling is de wet afgekondigd, aan welke daarna als uitleggers de profeten zijn toegevoegd. Want ofschoon het gebruik van de wet veelvuldig geweest is, zoals beter te zijner plaatse zal behandeld worden, en aan Mozes en alle profeten vooral tot taak gesteld was, om de wijze van verzoening tussen God en de mensen te onderwijzen waarom ook Paulus (Rom. 10:4) Christus het einde van de wet noemt, herhaal ik toch weerom, dat de Schrift, behalve dat ze de eigenlijke leer van het geloof en de bekering geeft, die Christus als de Middelaar voorstelt, de enige en ware God, voor zover Hij de wereld geschapen heeft en bestuurt, versiert met vaste kenmerken en onderscheidingstekenen, opdat Hij niet vermengd worde met de schare van de valse goden. Hoewel dus de mens ernstig zijn ogen behoort in te spannen tot het beschouwen van de werken Gods, daar hij in deze zo schitterende schouwplaats gezet is om hun toeschouwer te zijn, behoort hij toch voornamelijk zijn oren te spitsen naar het Woord, opdat hij beter vorderingen moge maken. En daarom is het niet te verwonderen, dat zij, die in duisternis geboren zijn, meer en meer in hun onverstand verharden; want zeer weinigen betonen zich leergierig ten aanzien van Gods Woord, om zich binnen de perken te houden, maar de meesten zijn liever uitgelaten in hun ijdelheid. Wij moeten het dus zo beschouwen, dat, zal ons de ware godsdienst tegenstralen, wij moeten uitgaan van de hemelse leer, en dat niemand zelfs ook maar de geringste smaak van de rechte en gezonde leer kan verkrijgen, dan hij, die een leerling geweest is van de Schrift. En uit haar komt ook het beginsel voort van het ware inzicht, wanneer wij eerbiedig omhelzen, wat God daar van Zichzelf heeft willen getuigen. Immers niet alleen een volmaakt of in alle opzichten volkomen geloof, maar ook rechte kennis Gods wordt geboren uit gehoorzaamheid. En stellig heeft God in dit opzicht door Zijn bijzondere voorzienigheid tot in alle tijden voor de stervelingen gezorgd.

6.3 Zonder de Schrift vervallen we tot dwalingen 

Want indien wij overwegen, hoe licht de menselijke geest uitglijdt en vervalt tot het vergeten van God, hoe groot zijn neiging is tot alle soort van dwaling, hoe groot zijn lust is om telkens weer nieuwe en verzonnen godsdiensten uit te denken dan kunnen wij inzien, hoe noodzakelijk een dergelijke bezegeling van de hemelse leer was, opdat zij niet door vergetelheid zou te gronde gaan, of door dwaling zou verdwijnen, of door vermetelheid van de mensen zou verdorven worden. Daar het dus duidelijk is, dat God ten behoeve van allen, die Hij ooit met vrucht heeft willen onderwijzen, het hulpmiddel van Zijn Woord heeft aangewend, omdat Hij voorzag, dat Zijn beeld, dat in de zeer schone gedaante van de wereld ingedrukt is, te weinig uitwerking had, is het dienstig langs de rechte weg te gaan, als wij met ernst streven naar een zuivere aanschouwing Gods. Tot het Woord, zeg ik, moet men komen, waar God ons uit Zijn werken juist en naar het leven beschreven wordt, doordat de werken zelf niet naar de verkeerdheid van ons oordeel, maar naar het richtsnoer van de eeuwige waarheid beoordeeld worden. Indien wij van dat Woord afwijken, zoals ik zo-even zeide, zal het ons, met hoe voortvarende snelheid wij ons dan ook inspannen, toch nooit gelukken de eindpaal te bereiken, omdat wij buiten de weg lopen. Want wij moeten dit bedenken, dat het licht van Gods aanschijn, hetwelk ook de apostel (1 Tim. 6:16) ontoegankelijk noemt, voor ons is als een doolhof, waarvan we de uitgang niet kunnen vinden, indien wij niet door het snoer des Woords tot dat licht geleid worden. Zodat het beter is op deze weg kreupel te gaan, dan buiten hem zeer snel te lopen. Wanneer dan ook David meermalen (Ps. 93)(Ps. 96)(Ps. 97)(Ps. 99) en dgl.) leert, dat de valse godsdiensten uit de wereld weggenomen moeten worden, opdat de zuivere godsdienst moge bloeien, spreekt hij van God als Regeerder, waarbij hij met het woord regeren niet de macht aanduidt, met welke Hij bekleed is, en die Hij in het ganse bestuur van de natuur uitoefent, maar de leer, waarin Hij Zichzelf de wettige heerschappij toekent, want nooit kunnen uit de harten van de mensen de dwalingen uitgerukt worden, voordat de ware kennis Gods er in geplant is.

6.4 Wat Gods openbaring in de natuur ons niet kan duidelijk maken, wordt in de Heilige Schrift medegedeeld 

Daarom komt dezelfde profeet, wanneer hij vermeld heeft, dat Gods eer door de hemelen verteld wordt (Ps. 19:1) dat de werken Zijner handen door het uitspansel verkondigd worden en dat door de vastgestelde opeenvolging van dagen en nachten Zijn Majesteit geprezen wordt, daarna tot de vermelding van het Woord: "de wet des Heeren", zo zegt hij (Ps. 19:8) "is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des Heeren is gewis, de eenvoudigen wijsheid gevende; de bevelen des Heeren zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des Heeren is zuiver, verlichtende de ogen". Want ofschoon hij ook ander nut van de wet insluit, geeft hij toch in 't algemeen te kennen, dat, waar God tevergeefs alle volken tot Zich nodigt door het aanschouwen van hemel en aarde, dit de bijzondere leerschool is van de kinderen Gods. Daarop doelt ook Psalm 29, waar de profeet, na gesproken te hebben over de verschrikkelijke stem Gods, die in de donder, de winden, de regenvlagen, de wervelwinden en de stormen de aarde schokt, de bergen doet sidderen en de cederen verbreekt, aan het slot daarvan toevoegt, dat Zijn lof in het heiligdom gezongen wordt, omdat voor alle stemmen Gods, die in de lucht weerklinken, de ongelovigen doof zijn. Evenzo eindigt hij een andere psalm, waarin hij de vreselijke baren van de zee beschreven heeft, aldus (Ps. 93:5) "Uw getuigenissen zijn zeer getrouw, de heiligheid is Uwen huize sierlijk tot lange dagen." Hieruit komt ook voort, wat Christus tot de Samaritaanse vrouw zei, dat haar volk en alle overige volken aanbaden, wat zij niet wisten, maar dat alleen de Joden de ware God dienden (Joh. 4:22) Want daar de menselijke geest in zijn zwakheid op generlei wijze tot God kan geraken, tenzij hij door zijn heilig Woord geholpen en gesteund wordt, was het noodwendig, dat toen alle stervelingen, uitgezonderd de Joden, omdat ze God zochten zonder Zijn Woord, in ijdelheid en dwaling verkeerden.