Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Voorzienigheid over de redelijke schepselen

 

Gekoppelde paragrafen met "Voorzienigheid over de redelijke schepselen"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 2/6 - De werken van God - De zonde van de mens.

Boek III - Hoofdstuk 11 Gods bijzondere voorzienigheid

11.3Er is een bijzondere voorzienigheid van God omtrent de redelijke schepselen

Uit wat gezegd is, blijkt dat God op een bijzondere wijze die schepselen bestuurt en regeert, die met rede begaafd zijn, voor zover zij zodanig zijn. Want wij lezen niet dat God door te gebieden of te verbieden, door te beloven of te bedreigen, enig ander schepsel bestuurt en regeert behalve de redelijke schepselen. 

Die manier van besturen en regeren komt overal in de Heilige Schrift voor (Deut. 26:16-18; 10:12,13; Micha 6:8; Jer. 32:19). Ja, daarmee is het gehele heilige Boek bezig. 

Die manier van besturing en regering wordt vereist door:

1. Deels, de bijzondere natuur van het redelijke schepsel, dat geschapen is naar het beeld van de Schepper en begaafd is met verstand en wil. Daardoor is het schepsel het beginsel van zijn daden, met beleid en uit voorbedachte raad, en bepaalt* het zichzelf ten aanzien van de opgewekte daden (actus eliciti), onafhankelijk van enig ander schepsel. Het redelijke schepsel moest daarom, overeenkomstig met zijn natuur, bestuurd en geregeerd worden. 

2. Deels, de natuur van de Schepper. Omdat Hij een Wezen is, Dat eenvoudigerwijs* eerst en alleen onafhankelijk is, vereist Hij een schepsel dat in alles van Hem afhankelijk is, niet alleen ten aanzien van zijn natuurlijke zijn, maar ook ten aanzien van zijn zedelijke* zijn. Welnu, opdat het schepsel aldus afhankelijk zou zijn, moest er een plicht aan voorgeschreven worden, door te gebieden en te verbieden, door te beloven en te bedreigen. 

3. Deels, de natuur van de dienst die door het schepsel aan de Schepper bewezen moet worden. Deze vereist dat het schepsel zijn plicht zal erkennen en vrijwillig zal toebrengen; en bijgevolg, dat die plicht aan het schepsel bekend gemaakt wordt door te gebieden en te verbieden, en aangedrongen wordt door te beloven en te bedreigen.

Naar paragraaf