Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Rechtvaardigheid"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 4 God, in Zijn Namen, Wezen en eigenschappen

4.45Derde mededeelbare eigenschap: Gods rechtvaardigheid

Na Gods goedheid komen wij toe aan Gods rechtvaardigheid, die in een verschillende zin aan Hem wordt toegeëigend. Doorgaans, en terecht, stelt men dat er drieërlei rechtvaardigheid is:

  1. Een rechtvaardigheid die Hem als God toekomt.

  2. Een rechtvaardigheid die Hem als Heerser toekomt.

  3. Een rechtvaardigheid die Hem als Rechter toekomt.

De eerste twee worden ook wel een ‘algemene rechtvaardigheid’ genoemd, en de laatste een ‘bijzondere rechtvaardigheid’. 

1. Gods rechtvaardigheid als God

De Goddelijke rechtvaardigheid is niets anders dan Zijn natuurlijke heiligheid, waardoor Hij, zeer ver van alle zondige besmetting, Zichzelf en het welbehagen van Zijn wil volmaakt bemint. 

Van deze heiligheid lezen wij heel veel, onder andere in deze Schriftplaatsen: 

  • ‘Opdat gij heilig zijt, dewijl Ik heilig ben’ (Lev. 11:45). 

  • ‘Heilig, heilig, heilig is de HEERE der heirscharen’ (Jes. 6:3). 

  • ‘Gelijk Hij Die u geroepen heeft, heilig is, ...’ (1 Petr. 1:15). 

Gods heiligheid komt ons ook voor onder het zinnebeeld van ‘een Licht’, waarin ‘gans geen duisternis is’ (1 Joh. 1:5).

Evenals elders de rechtvaardigheid soms genomen wordt voor de heiligheid van mensen, zo lijkt ook Christus de namen ‘heilige Vader’ en ‘rechtvaardige Vader’ in eenzelfde zin door elkaar heen te gebruiken (Joh. 17:11,25). 

2. Gods rechtvaardigheid als Heerser

Gods rechtvaardigheid als Heerser is niets anders dan de vertoning van deze Zijn heiligheid in de besturing van alles door Zijn woorden en werken. 

  1. Gods woorden

    Tot deze rechtvaardigheid van Zijn woorden behoort in de eerste plaats de waarheid, niet die van Zijn Wezen en volmaaktheden, maar van Zijn openbaringen. Naar die waarheid wordt Hij ‘waarachtig’ genoemd (Rom. 3:4), en een ‘God, Die niet liegen kan’ (Tit. 1:2). Door die waarheid zijn wel al Zijn geopenbaarde woorden zeker en onfeilbaar, maar onze menselijke rede of ons bevattingsvermogen is dat geenszins op dezelfde wijze. Wij hebben in het algemeen wel een bevattingsvermogen dat van God afkomstig is, maar in de schepping van onze ziel is ons bevattingsvermogen een wrekende rechter van Adams overtreding. Het ontslaat ons niet van het verderf van de dwaling en de zonde, en wordt in ons niet onmiddellijk door God tot zijn werkzaamheid aangespoord, zonder tussenkomst van ons eigen verdorven verstand. 

    Bij deze waarheid in het algemeen moet ook Zijn standvastigheid worden gevoegd, in het bijzonder in het houden of volbrengen van Zijn woord, zowel van bedreiging, als van belofte. 

    Op het houden van Zijn beloften wordt wel het meest gezien in de namen ‘het geloof Gods’ (Rom. 3:3), ‘Gods trouw’ of ‘Gods getrouwheid’. 

    Tot deze standvastigheid behoren:

    1. Veel Schriftplaatsen (Neh. 9:8; Ps. 31:2; Rom. 3:3 e.v.): ‘Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve ...’ (1 Joh. 1:9). 

    2. Het bewijs dat ontleend is aan:

      • Gods onveranderlijkheid (Mal. 3:6).

      • Zijn onberouwelijkheid in letterlijke zin (Num. 23:19; 1 Sam. 15:29).

      • Zijn Naam ‘Jehovah’ of ‘Wezenaar’, en ‘de God Amen’ of ‘de God der waarheid’ (Jes. 65:16).

      • De eedzwering waarmee God Zijn woorden dikwijls bevestigd heeft (Hebr. 6:17).

    3. De uitkomst, waarin de bedreigingen en beloften worden bewaarheid, hoewel deze uitkomst soms wat lijkt te worden uitgesteld of zelfs helemaal niet volgt, omdat ze aan een expliciete of impliciete voorwaarde gehecht was. Dit moeten wij erkennen, zowel in de lichamelijke beloften die aan de godzaligheid gedaan zijn (1 Tim. 4:8) als in de bedreigingen tegen de Ninevieten en anderen: ‘Maar indien datzelve volk, over hetwelk Ik zulks gesproken heb, zich van zijn boosheid bekeert, zo zal Ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hetzelve gedacht te doen’ (Jer. 18:8). 

      De rechtvaardigheid van Gods woorden vinden wij ook in Zijn geboden, die nooit met Zijn natuurlijke heiligheid en de daaruit vloeiende plichten in strijd zijn. Maar wat betreft de andere plichten, die van Zijn vrije wil alleen afhangen, kan Hij wel aan sommigen voor kortere of langere tijd het tegendeel toelaten of zelfs gebieden. Dit is onder andere gebleken bij Abraham in het bevel om zijn zoon te offeren, en bij de Israëlieten in de opdracht om de Egyptenaars te beroven. Hij doet dat echter altijd met de hoogste billijkheid. 

  2. Gods werken

    Boven dit alles toont God als Heerser ook Zijn rechtvaardigheid in al Zijn werken, zowel van de schepping en voorzienigheid als van de verlossing: ‘Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is; want al Zijn wegen zijn gericht. God is waarheid en is geen onrecht; rechtvaardig en recht is Hij’ (Deut. 32:4). 

In dit alles kan men dus niets met reden bekritiseren, als men de zaken maar op de juiste wijze in hun verband en ordening tot hun doel beschouwt, hoewel ons de zaken op het eerste gezicht dikwijls anders voorkomen. 

Naar paragraaf