Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Naar Gods beeld"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 2/6 - De werken van God - De zonde van de mens.

Boek III - Hoofdstuk 9 De mens en het beeld van God - De schepping van de mens - Het beeld van God

9.1Het leerstuk aangaande de mens

Uiteindelijk komen wij toe aan de mens, die het doeleinde en tevens een beknopte weergave (compendium) van de gehele schepping is. God heeft Zichzelf voorgesteld om in hem de heerlijkheid van de predestinatie, dat is: van de barmhartigheid en de rechtvaardigheid, bij uitnemendheid te openbaren. Daarom houdt de gehele heilige Drie-eenheid Zich bezig met, en loopt de gehele Heilige Schrift en onze gehele godgeleerdheid uit op zijn schepping, val, herstel en zaliging.

Naar paragraaf

9.49Vierde praktijk: dit leerstuk spoort ons aan tot berouw over het verloren beeld van God

Laat de beschouwing van Gods beeld ons opwekken om onze val ernstig te bewenen en te betreuren, omdat wij door toedoen daarvan de waardigheid van dit beeld verloren hebben, en van de allergelukzaligsten de allerellendigsten geworden zijn. Want evenals Athália, toen ze rebels geworden was, niet alleen zelf gedood is, maar ook alle beelden van Baäl, de afgod van de Israëlieten, verbroken zijn (2 Kon. 11:18), zo zijn ook wij, die in onze eerste ouders tegen God rebels geworden zijn, niet alleen zelf gedood met allerlei soort van dood, maar ook is het beeld, niet van een afgod, maar van de ware God, verbroken.

Beweegredenen

Wij moeten bedroefd zijn:

  1. Allermeest over de schade die door de val veroorzaakt is, namelijk over het verlies en de beroving van Gods beeld, waarin de voornaamste waardigheid van de mens bestaat (Rom. 3:23).

  2. Over het aan onze zielen toegebrachte allerlelijkste masker van de satan, waarom wij met alle recht ‘adderengebroedsel’ (Matth. 3:17), ja, zelfs ‘kinderen van de duivel’ (Joh. 8:44) genoemd worden, in plaats van Gods kinderen en dezulken die God gelijk zijn. En dit niet alleen, maar wij zijn ook tot alle geestelijk en zaligmakend goed onbekwaam, en daarentegen tot allerlei kwaad geneigd geworden (Rom. 7:18,19).

  3. Over de gevolgde zeer kwade vruchten van dit verlies, namelijk:

    • Ten aanzien van het tegenwoordige leven, in plaats van het gebruik en een meest absolute heerschappij over al Gods schepselen (Gen. 1:26; Ps. 8:7-9): een allerverachtelijkste dienstbaarheid en slavernij (Rom. 8:20,21), waardoor wij nu de allergeringste slaven van de satan, de wereld, ons eigen vlees en de vleselijke begeerlijkheden zijn.

    • Ten aanzien van de dood, in plaats van een allergewenste onsterfelijkheid: een onvermijdelijke en tevens allerhardste dood (Rom. 6:23; Hebr. 9:27).

    • Ten aanzien van de staat na de dood, in plaats van een allergelukzaligste omgang met God en het genot van een eeuwige gelukzaligheid en vreugde (Ps. 17:15): het gevoel van ondraaglijke pijnen van de hel (Matth. 25:41,46). 

Zijn niet al deze dingen zodanig en zo groot, dat ze degenen die deze ernstig overwegen, hoewel nóg zo versteend, de allerbitterste tranen kunnen en moeten uitpersen? 

De manier

Vraag. Maar op welke manier moeten wij over dit alles bedroefd zijn?

Antwoord. Op zo’n manier:

  • Dat wij met ons hart ons verlies erkennen en daarvan een diep gevoel hebben (Luk. 18:13).

  • Dat wij het met onze mond belijden en beklagen (Rom. 7:24).

  • Dat wij met onze aandoeningen* en begeerten het herstel van het verloren beeld op het allervurigst zoeken en verzoeken (Ps. 51:12).

  • Dat wij met de daad, met al onze krachten en vermogens, naar dat herstel staan en streven (Ez. 18).

Deze laatste zaken zullen in de volgende paragraaf uitvoeriger behandeld worden.

Naar paragraaf