Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Liefde"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 3/6 - De verlossing door Christus.

Boek V - Hoofdstuk 12 De dood van de Middelaar

12.37Negende praktijk: Christus’ lijden en sterven prijst ons Gods onuitsprekelijke liefde aan

Christus’ lijden en sterven prijst ons ook, en wel vooral, de onuitsprekelijke liefde (Rom. 5:8) van zowel de Vader (Joh. 3:16; Rom. 8:32) als de Zoon aan (Ef. 5:2,25).

 

1. De liefde van de Vader

De liefde van de Vader prijst zich ons in veel opzichten aan:

 

1. Als wij bedenken wat Hij gedaan heeft:

- Niet dat Hij al eerder deze zo grote hele wereld ten dienste van de mens geschapen en al Zijn aardse goederen aan hem geschonken heeft (Gen. 1:26; Ps. 8:5-10; 1 Kor. 3:21,22; 1 Tim. 6:17). 

- Niet dat Hij een zekere koning of een uitmuntende vorst schenkt, zoals Mozes, Jozua, David, Sálomo, Hizkía, Josia en anderen geweest zijn.

- Niet dat Hij een of andere engel schenkt (Ex. 33:2; Ps. 91:11).

- Niet dat Hij een allertederst geliefde vriend schenkt, zoals Abraham (Jak. 2:23) en de apostelen (Joh. 15:14,15) waren.

Maar Hij schenkt Zijn Zoon (Gal. 4:4):

- Niet een zekere aangenomen zoon of eerstgeboren zoon, zoals Israël was (Ex. 4:22; Hebr. 12:23), maar Zijn eigen Zoon (Rom. 8:32).

- Niet één zoon uit vele zonen, maar een eniggeboren Zoon (Joh. 3:16).

- Niet een weerspannige of gehate zoon, zoals Absalom, maar een allergehoorzaamste (Filipp. 2:8) en daarom ook allergeliefdste Zoon (Matth. 3:17; Jes. 42:1; 2 Petr. 1:17). 

En Hem heeft Hij overgegeven:

- Niet zozeer hiertoe, opdat Hij over ons zou gebieden en heersen en wij Hem zouden dienen, maar opdat Hij zou dienen en Zijn ziel zou geven tot een rantsoen voor velen (Matth. 20:28).

- Niet opdat Hij alleen maar zou dienen, maar opdat Hij ook zo vele en zo grote dingen zou lijden; in goederen, in goede naam, in lichaam en in ziel. Deze hebben wij in het leerstellige deel opgenoemd. 

- Ja, ook opdat Hij de dood zou lijden, en wel allerlei dood, de natuurlijke, de geestelijke en de helse; opdat Hij zonde en een vloek zou worden. 

Blijkt nu niet in al deze dingen de onuitsprekelijke liefde van God de Vader? 

 

2. Vooral ook, als u de Persoon beschouwt Die dit alles doet: God, de Algenoegzaamste (Gen. 17:1). Evenals Hij van eeuwigheid zonder ons de Allergelukzaligste geweest is, zo had Hij ook tot in eeuwigheid zonder ons de Allergelukzaligste kunnen zijn en blijven, zonder enige zodanige overgave (Rom. 11:35,36; Ps. 16:2; Ps. 50:9-14). 

 

3. Als u verdergaat naar degenen aan en voor wie Hij op die manier Zijn Zoon overgegeven heeft: wie en wat zijn zij? Mensjes, die hun adem in hun neusgaten dragen (Jes. 2:22), stof en as (Gen. 18:27), zondaren, weerspannigen, Zijn vijanden, die al wat erg, ja, het allerergste verdiend hadden. Wordt dan hierdoor de liefde Gods niet bij uitstek sterker (Rom. 5:8)? 

 

4. En als u aan al deze dingen nog toevoegt de gebruiken en nuttigheden waartoe God Zijn Zoon voor de mensen overgegeven heeft, en de weldaden die Hij hun door die overgave geschonken heeft (die wij in § 14 aangestipt hebben), wat zult u dan zeggen? Zult u de breedte, lengte, diepte en hoogte van deze liefde begrijpen (Ef. 3:18; vgl. Ps. 103:13; Jes. 49:15)? 

 

Welnu, als bij God Zelf Abrahams liefde, die zijn zoon Izak aan God overgaf, zo hoog werd geschat (Gen. 22:2,16), en die van Hagar tot de van dorst versmachtende Ismaël (Gen. 21:16), en die van Jakob tot Jozef (Gen. 37:33-35), ja, ook die van David tot Absalom, hoewel een ongehoorzame en weerspannige zoon (2 Sam. 18:32,33), wat zullen wij dan denken van Gods liefde tot Zijn Zoon, Zijn eigen, eniggeboren en allergehoorzaamste Zoon? En wat zullen wij denken van Zijn liefde tot ons, die Hij, in zeker opzicht en op Zijn wijze, liefgehad heeft boven Zijn zozeer geliefde Zoon, omdat Hij Hem niet alleen voor ons, maar ook tot zo vele en zo grote dingen overgegeven heeft?

 

2. De liefde van de Zoon

Nu, als u van de Vader overgaat tot de Zoon, hoe onuitsprekelijk is Zijn liefde tot ons! Want ‘niemand heeft meerder liefde dan deze, dat iemand zijn leven zet voor zijn vrienden’ (Joh. 15:13), en Hij heeft Zich overgeven voor Zijn vijanden (Rom. 5:10). 

Zijn liefde blijkt vooral als u het volgende bedenkt en overweegt:

- Hij heeft niet iemand anders, hoewel Hem nog zo dierbaar en geliefd, maar Zichzelf overgegeven (Ef. 5:2,25).

- Niet slechts al het Zijne, goede naam, goederen, enzovoort, maar Zijn ziel zelf (Matth. 20:28). 

- Niet alleen tot allerlei lijden, niet alleen tot versmaadheden, verongelijkingen, geselingen, enzovoort, maar tot de dood zelf (Rom. 5:10). 

- Niet tot slechts één dood, de lichamelijke, maar tot alle soorten van dood, de natuurlijke, de geestelijke en de eeuwige, zoals wij in het leerstellige deel getoond hebben. 

- Niet onwillig, maar met de hoogste en grootste bereidheid van Zijn wil (Ps. 40:7,8).

- Niet voor engelen (Hebr. 2:16), maar voor mensen (1 Tim. 2:5,6). 

- Niet voor vrienden, maar voor zondaren en vijanden (Rom. 5:10), voor Zijn kruisigers (Luk. 23:33,34). 

- Niet tot Zijn eigen voordeel in enig opzicht (Matth. 20:28), maar tot ons voordeel. 

Voor ons is Hij overgeleverd in de handen van de vijanden (Mark. 14:41), opdat wij niet zouden worden overgeleverd in de handen van de pijnigers (Matth. 18:34,35; Hebr. 2:14,15). Ja, integendeel, opdat wij door God in genade en in heerlijkheid aangenomen zouden worden (Matth. 25:34). 

Voor ons is Hij onschuldig aangeklaagd en veroordeeld, opdat wij niet zouden komen in het oordeel, maar door de dood zouden overgaan in het leven (Joh. 5:24; Rom. 8:33,34). 

Voor ons is Hij een vloek geworden, om ons van de vloek te verlossen. Ja, integendeel, om voor ons de zegening van Abraham te verwerven (Gal. 3:13,14). 

Voor ons is Hij gestorven, opdat wij niet zouden sterven, maar het eeuwige leven zouden verkrijgen (Joh. 3:16). 

En zo zouden wij alle delen van Zijn lijden op overeenkomstige wijze kunnen langsgaan, als ons niet de vrees voor een al te grote langdradigheid terughield. 

 

Waartoe 

Vraag. Maar waartoe prijst ons Christus’ lijden en dood zozeer de liefde van zowel de Vader als de Zoon aan? 

Antwoord. Ongetwijfeld hiertoe:

1. Dat wij Hen wederkerig liefhebben (2 Kor. 5:14,15), want er is niets wat liefde krachtiger ontsteekt dan liefde (vgl. 2 Kor. 12:15).

2. Dat wij ons aan God, Die Zijn Zoon uit loutere liefde voor ons overgeeft, en aan de Middelaar, Die Zichzelf overgeeft voor ons, uit loutere liefde en met oprechte dankbaarheid wederkerig overgeven (2 Kor. 8:5; Hoogl. 2:16; 6:3).

3. Dat wij bereid zijn om onszelf en al het beste dat wij hebben, lichaam, ziel, goederen, goede naam en met één woord alles van onze kant ten dienste van Hun Koninkrijk en tot Hun heerlijkheid te besteden (1 Kor. 6:19,20; Filipp. 1:20,21).

4. Dat wij bereid zijn om bovendien al het allerergste in vervolgingen, smaadheden, folteringen, tot de dood, ja, tot de smadelijkste dood van het kruis, voor Hen en om Hunnentwil bereidvaardig te ondergaan (Filipp. 1:20,21; Hand. 20:24).

5. In het bijzonder, dat wij zelfs met Judas zelf (Matth. 26:49), hoewel met een totaal ander gemoed:

a. Christus met een brandende begeerte zoeken (Jes. 55:6), zelfs in een ontijdige nacht, totdat wij Hem vinden (Hoogl. 5:6,7).

b. Hem omhelzen met een levend geloof (Joh. 1:12).

c. Hem kussen met een ongeveinsde liefde (Ps. 2:12). 

d. Hem uiterst beleefd en vriendelijk groeten door een vastberaden en oprechte belijdenis van Zijn Naam (Matth. 10:32; Joh. 1:20,26,27).

e. Zijn Meesterschap en heerschappij erkennen (Matth. 23:8,10), en dat niet alleen met de mond, zoals Judas, maar bovendien met de daad (Matth. 7:21,22). 

Ja, dat wij ook met de allerslechtste krijgsknechten (Matth. 27:29), maar met het allerbeste gemoed:

- Hem zoveel in ons is een kroon van eer en heerlijkheid opzetten (Hoogl. 3:11), ten minste onze kroon voor Zijn voeten neerwerpen (Openb. 4:10). 

- Zijn purper eerbiedigen (Hoogl. 7:5; 3:9,10). 

- Voor Zijn ijzeren scepter ofwel voor de scepter van Zijn grimmigheid schrikken (Ps. 2:9), maar Zijn gouden scepter van genade, ons toegereikt, aanraken (Ps. 45:7, vgl. met Esther 5:2).

- Op onze knieën voor Hem neervallen (Ps. 95:6; Filipp. 2:9,10).

- Hem met hart en mond groeten: ‘Wees gegroet, Gij Koning der Joden.’ 

6. Of liever, dat wij, met Petrus (maar zonder zijn roekeloosheid) en met de andere echte discipelen van Christus, ons door Gods genade onbeweeglijk voornemen om met Christus zelfs te sterven (Matth. 26:35; Hand. 20:24; Filipp. 1:20,21). En ons dat niet alleen voornemen, maar ook daadwerkelijk Christus tot in het paleis van Zijn lijden volgen, maar opnieuw met uitsluiting van Petrus’ roekeloosheid (Matth. 26:58). Laten wij, in plaats van zijn driemalige verloochening, standvastig tot in de dood Zijn Naam kloekmoedig door allerlei gevaren heen belijden (Hand. 4:28,29,31,32). 

7. Dat wij met Maria, door een zuivere liefde ontstoken, onze allerkostelijkste nardus besteden om Zijn hoofd en voeten te zalven (Matth. 26:7; Joh. 12:3), dat is: laten wij al het kostelijkste onder onze goederen aanwenden om Zijn leden te verkwikken (Matth. 25:35,36,40). 

8. Dat wij met Simon van Cyréne, terwijl wij het kruis dragen, Hem naar ons vermogen trachten te verlichten (Matth. 27:32; Luk. 23:26), dat is: laten wij met de vromen, die om Christus’ wil onderdrukt en vervolgd worden, medelijden hebben, en ons inspannen om hun zoveel wij kunnen te hulp te komen (Hebr. 13:3). 

9. Dat wij met de godvruchtige vrouwen, met Zijn moeder Maria, Klopas’ vrouw Maria en Maria Magdaléna, en met Zijn andere naastbestaanden door liefde getrokken worden naar Zijn kruis, opdat wij, staande onder Zijn kruis, Zijn angsten beschouwen met de ogen van een levend geloof, om Hem te dienen (Matth. 27:55; Luk. 23:49; Joh. 19:25; Hebr. 12:2,3). 

10. Ja, dat wij ons inspannen om Hem, met Jozef van Arimathéa en de vrouwen die Hem begroeven of zalfden, na de dood allerlei plichten van liefde te bewijzen (Matth. 27:57-60); enzovoort.

 

Door deze en andere dergelijke plichten zullen wij de onuitsprekelijke liefde van zowel de Vader als de Middelaar met een wederkerige liefde enigszins trachten te vergelden. 

Naar paragraaf