Klik op één
van de segmenten!
Jehova - HEERE
Gekoppelde paragrafen met "Jehova - HEERE"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.
Boek II - Hoofdstuk 4 Gods Namen
4.8Wat sluit de Naam Jehovah in?
Onder deze Namen neemt de grote Naam יְהוָה (Jehovāh) de eerste plaats, van de eerste rang, in. Elders staat er ‘Jehovi’ (Deut. 3:24; Deut. 9:26), vanהָוָה (hāwāh), dat meer gebruikt wordt in het Chaldeeuws, of van הָיָה (hāyāh), dat meer gebruikt wordt in het Hebreeuws.
Beide woorden betekenen ‘zijn’ of ‘wezen’:
Omdat God van Zichzelf is en voor Zichzelf is, omdat Hij altijd is, altijd leeft, altijd Dezelfde is, omdat Hij onveranderlijk is. Dit zegt Johannes Drusius in Tetragrammaton, sive, De nomine Deo proprio (Tetragrammaton,[1] of, De eigennaam van God), hoofdstuk 24.
Omdat als het ware Hij alleen is; Hij alleen heeft alle Wezen, terwijl alle andere zaken alleen maar enig deeltje van wezen hebben, en dus veeleer niet zijn dan zijn. Ook zijn ze maar alleen voor een ogenblik ofwel in een ogenblikkelijk verloop, waarin het verleden niet meer is, het toekomstige nog niet is en wat er overblijft, niet is dan een ogenblik. Maar God, ofwel Gods eeuwigheid, is een eindeloze en tevens gehele en volmaakte bezitting van leven. Dit zegt Boëthius.
Daarom merken sommigen in de drie lettergrepen van de Naam ‘Jehovah’ alle tijdsperioden, de verledene, de tegenwoordige en de toekomstige, op. Zo zouי (yōd) de toekomstige tijd, ה (hē) de tegenwoordige tijd, enוה (wāw-hē) de verleden tijd betekenen; of, volgens anderen,ה de verleden tijd,ו de tegenwoordige tijd, enי de toekomstige tijd. Zie Hieronymus Zanchius in De natura Dei, seu, De Divinis attributis (De natuur van God, of, De Goddelijke eigenschappen), boek 1, hoofdstuk 13; en Nicholas Fuller in Miscellaneorum sacrorum, libri duo, quintus & sextus (Heilige mengelstoffen, boek 2, 5 en 6).
Dit lijkt ook de Heiland te hebben willen zeggen in Openbaring 1:8: ‘Die is, en Die was, en Die komen zal.’
De Septuagintvertalers zetten ‘Jehovah’ meestal over met Κύριος, ‘Heere’, omdat dat hetzelfde is alsאֲדֹנָי (ʼAdōnāy), ‘Heere’, en omdat Hij een Heere is van alles, daar alles van Hem is en alle dingen van Hem afhankelijk zijn. Zeer zelden vertalen zij het met Θεός, ‘God’.
De Franse vertalers zetten het in hun Bijbel steeds over met ‘l’Eternel’, ‘de Eeuwige’.
Er lijkt van dit woord iets overgevloeid te zijn tot de heidenen, wanneer zij hun opperste God ‘Jovem’, in de eerste naamval ‘Jupiter’, genoemd hebben.
De Joodse vertalers van de Septuagint willen dat de Naam ‘Jehovah’ niet uit te spreken, niet te onthullen en niet uit te drukken is:
Hetzij dat hij feitelijk* niet uitgesproken zou kunnen worden.
Hetzij dat hij rechtens* niet uitgesproken zou mogen worden.
Daarom vervangen zij hem onder het lezen altijd door Adonai of door Elohim.
Hetzij dat hij niet met Griekse letters geschreven zou kunnen worden, omdat de Grieken nooit een ‘h’ midden in een woord hebben.
Deze Naam wordt gebruikt:
Soms wezenlijk, voor het hele Wezen, voor zover het de afzonderlijke Personen samen insluit (Ex. 20:2,5,7).
Soms personeel, voor de Vader (Ps. 110:1; Gen. 19:24), voor de Zoon (Num. 6:25) en voor de Heilige Geest (Ex. 4:12; Num. 12:6).
Dit moet voorzichtig en zorgvuldig onderscheiden worden uit de omstandigheden en uit vergelijking van Schriftplaatsen in het Oude en het Nieuwe Testament.
Men merkt ook op dat al die letters die deze Naam bevat, ‘rustende letters’ zijn (zoals men ze noemt). Daaruit besluit men, mogelijk meer scherpzinnig dan vast en gegrond, dat deze Naam niet alleen Gods diepe rust heeft willen te kennen geven, maar ook dat voor ons mensen alle vaste en gegronde rust gezocht moet worden in Jehovah alleen.
De zeggingskracht van de Naam Jehovah
Wat nu de zeggingskracht aangaat, betekent deze Naam:
Gods door-Zichzelf-zijn, waardoor Hij zo door Zichzelf bestaat en is, dat Hij bovendien voor alles en voor allen een oorzaak is van hun zijn en bestaan.
Zijn alles overtreffende grootheid. Want terwijl door alle andere namen een zekere manier van wezen of zijn aangeduid wordt, bepaalt deze Naam Jehovah, ὁ ὢν, ‘Die is’ of ‘de Zijnde’, geen manier van zijn, om te kennen te geven dat God is bij uitnemendheid.
Zijn van-Zichzelfheid,* waardoor Hij zodanig alleen onafhankelijk en zonder enige oorzaak is, dat Hij voor al Zijn schepselen de Springbron van hun zijn en bestaan is, volgens Bernardus: ‘God is wat Hij is, dat is: het zijn van Zijn eigen Zelf en het zijn van alle andere zaken. Hij is voor Zich, Hij is voor allen, en hierdoor is Hij in zekere zin enig en alleen’ (De consideratione, ad Eugenium papam [De zelfbeschouwing, aan paus Eugenius], boek 5).
Zijn onveranderlijkheid, waardoor Hij altijd is, nooit geweest is in eigenlijke zin, en nooit zijn zal. Ofwel: Hij is wat Hij geweest is en Hij zal zijn wat Hij is, altijd Dezelfde en Zichzelf gelijk, niet alleen ten aanzien van Zijn Wezen en bestaan; maar ook ten aanzien van Zijn wil, Zijn Woord en Zijn beloften (vgl. Ps. 102:27; Hebr. 1:12).
Zijn eeuwigheid, omdat alleen datgene is, wat eeuwig is. In de tijd zijn de verleden dingen niet meer, zijn de toekomstige dingen nog niet, gaan de tegenwoordige dingen voorbij en houden als in een ogenblik op te zijn. Dus is in eigenlijke zin alleen God, omdat Hij eeuwig en daarom zonder tijdvervolg is.
Zijn waarachtigheid en trouw in Zijn beloften, voor zover Hij ook daarin vast en zeker zal zijn Die Hij is, zodat op deze grond de beloften die zullen zijn, op hun wijze reeds zijn. Zelfs verdient ons geloof daarom ‘een vaste grond der dingen die men hoopt, en een bewijs der zaken die men niet ziet’ genoemd te worden (Hebr. 11:1).
Deze betekenissen passen alleen bij God en daarom bewijzen ze bovendien dat de Naam ‘Jehovah’ op alle manieren aan God alleen eigen is. Onze tekst Exodus 3:15 is hiervan getuige. Daarin noemt God hem zeer nadrukkelijk Zijn Naam en ook Zijn gedachtenis, en eigent hem uitdrukkelijk aan Zich toe (Jes. 42:8). Ik zeg: op alle manieren. Terwijl alle andere Namen van God op een eenduidige* manier onmededeelbaar zijn, zijn ze toch op een analoge* manier ook eigen aan de schepselen. Maar van de Naam ‘Jehovah’ leest men niet dat hij hetzij in een eenduidige of een analoge zin meegedeeld is, behalve alleen in samenstellingen en in verbogen naamvallen.
Plato, die iets van deze Naam in Egypte gehoord had, lijkt dit op zijn wijze erkend te hebben, wanneer hij leert: ‘Alleen God is in eigenlijke zin, maar met de andere dingen die opkomen, veranderd worden en ten onder gaan, is het zo dat ze waarachtiger niet zijn dan zijn’ (in zijn boek Timaeus). Ook noemt hij God τὸ ὄν, ‘het wezen’ (in Sophista en Parmenides), en zegt hij: ‘Iedere geschapen zaak heeft meer van een niet-wezen dan van een wezen’ (in zijn boek Theaetetus).[2]
Dit blijkt bijvoorbeeld in de mens, die alleen maar een menselijk zijn heeft, maar geenszins een engelachtig, een hemels of een Goddelijk zijn. God heeft integendeel het zijn van allen, ten minste bij uitnemendheid, zodat alleen Hij het tot nu toe verdient om te ‘zijn’ genoemd te worden.
Als u meer dingen aangaande deze Naam wenst te lezen en te weten (behalve de dingen waarover getwist wordt en die we in het weerleggende deel zullen tegenkomen), die kan zich, onder andere, tot deze auteurs wenden:
Johannes Drusius, Tetragrammaton, sive, De nomine Deo proprio (Tetragrammaton, of, De eigennaam van God).
Johann Buxtorf jr., Dissertatio de nominibus Dei Hebraïcis (Dissertatie over de namen van God in het Hebreeuws).
Thomas Gataker, Dissertationis de tetragrammato (Dissertatie over het tetragrammaton).
Nicholas Fuller, Miscellanea sacra (Heilige mengelstoffen), boek 2, hoofdstuk 6.
Sixtinus Amama, Dissertatio de Nomine Jehovah (Dissertatie over de Naam Jehovah).
Jean Mercier, Genesin, primum Mosis librum (Genesis, het eerste boek van Mozes), bij Genesis 2:4 en Genesis 15.
- Louis Cappel, Dissertatio (Verhandeling) na zijn Arcanum punctationis revelatum (Het geheim van de punctuatie onthuld).
[1] Het Griekse woord ‘tetragrammaton’ betekent ‘vier letters’. Zo worden de vier Hebreeuwse letters van de Naam ‘Jehovah’ ook wel genoemd.
[2] Genoemde vier werken van Plato zijn fictieve dialogen over respectievelijk zijn natuurfilosofie, de definitie van de onwaarheid, de ideeënleer van Socrates en de definitie van de waarheid.
4.12Eerste vraag: kan of mag de Naam ‘Jehovah’ uitgesproken worden?
In het weerleggende deel komt allereerst de Naam ‘Jehovah’ terug, en wat betreft deze Naam zowel vraagstukken als te weerleggen dingen.
Bij de vraagstukken hoort de lezing ofwel de uitspraak van die Naam. In dit opzicht is hij niet alleen voor de Joodse meesters, maar ook voor sommige christenen ‘niet-noembaar’ en ‘onuitsprekelijk’ (Eusebius, Praeparatio Evangelica [Voorbereiding van het Evangelie], boek 1, hoofdstuk 8). Om deze reden vervangen zij hem onder het lezen altijd door de Naam ‘Adonai’, of, als ‘Adonai’ al direct met ‘Jehovah’ samengevoegd was, door de Naam ‘Elohim’.