Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gods Wezen

 

Gekoppelde paragrafen met "Gods Wezen"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 2/6 - De werken van God - De zonde van de mens.

Boek III - Hoofdstuk 1 Gods daden en besluiten

1.28Eerste vraag: is Gods besluit Zijn Wezen zelf?

Men vraagt ten eerste: is Gods besluit Zijn Wezen zelf?

Het gevoelen van verschillende partijen

Onder de Grieken is eertijds gedisputeerd over dit vraagstuk: is het Wezen en de wil van God een en hetzelfde? Dit werd door sommigen ontkend en door anderen erkend, zoals te zien is bij Justinus Martyr, of wie ook de schrijver van het boek is, in Quaestiones Christianorum ad Graecos (Vragen van de christenen aan de Grieken). Hierop hebben de latere kerkvaders, voornamelijk Augustinus in boek 7 over Gods Wezen in De Trinitate (De Drie-eenheid), evenals de scholastici, Johannes van Damascus, Lombardus, Thomas van Aquino en anderen bevestigend geantwoord. 

De apologetische remonstranten ontkennen het, om de socinianen gunstiger voor zich te stemmen, en om Gods eenvoudigheid* sterker te bestrijden en de veranderlijkheid van de Goddelijke besluiten gemakkelijker staande te houden. 

De socinianen ontkennen het openlijker en scharen het besluit onder accidenten* in God, met als doel omver te stoten:

  • Gods eenvoudigheid.

  • Zijn onveranderlijkheid.

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden erkennen dat de besloten zaken wezenlijk verschillen van het Goddelijke Wezen. Zij erkennen insgelijks dat de neiging van het besluit tot een zeker voorwerp, op onbepaalde wijze, weliswaar niet het Wezen van God zelf is, maar toch volstrekt vereist wordt tot de vorming van het besluit, omdat er anders een besluit zou zijn dat niets zou besluiten. 

Maar wat de daad van te besluiten aangaat, erkennen zij dat dit een en hetzelfde is als het Wezen, met deze uitzondering: het Wezen, absoluut en op zichzelf aangemerkt, geeft niet tegelijk een neiging tot dit of dat voorwerp te kennen, terwijl het besluit, vormelijk* aangemerkt, deze neiging wel insluit. 

Ondertussen zijn er genoeg gereformeerden die onderscheid maken tussen het Wezen en het besluit. Op zo’n manier echter, dat zij daarmee niet enige samenstelling in God erkennen, omdat de neiging niets anders is dan een betrekking op iets, die eigenlijk* geen wezenlijkheid* heeft, waardoor deze zou kunnen samenstellen.

De redenen van de gereformeerden, uit kracht waarvan het besluit een en hetzelfde is als het Wezen Gods, worden aan het volgende ontleend:

  1. De Goddelijke eenvoudigheid, waardoor Hij alle accidenten* afwijst, zoals wij aangetoond hebben in [deel 1] boek 2, hoofdstuk 6 over Gods eenvoudigheid.

  2. Zijn oneindigheid, die geen verscheidenheid van zaken, geen delen of enigerlei samenstelling toelaat, zoals wij aangetoond hebben in [deel 1] boek 2, hoofdstuk 9.

  3. Het besluit in God is niet anders dan Zijn verstand en wil, die ongetwijfeld een en hetzelfde zijn als Zijn Wezen.

  4. Accidenten, die uit hun natuur een onvolmaaktheid insluiten, passen niet bij het allervolmaaktste Wezen. 

Antwoord op tegenwerpingen

Het volgende heeft geen geldingskracht ten gunste van het tegenovergestelde gevoelen:

Tegenwerping 1. In God zijn vele besluiten, terwijl het Wezen slechts enig is. 

Antwoord. Als u onder de ‘besluiten’ de besloten zaken verstaat, dan zijn ze waarlijk vele, en inderdaad van het Goddelijke Wezen en van elkaar verschillend. 

Als u ziet op de neiging tot de voorwerpen, uit kracht waarvan er vele besluiten zijn, dan is die niet een zaak die van het Wezen verschilt, en ook geen accident, maar een betrekking op iets, die alleen onderscheidt, niet samenstelt. 

Maar als u onder de ‘besluiten’ de besluitende daad verstaat, dan is die niets anders dan het Goddelijke Wezen zelf, voor zover Het volgens ons begrip werkzaam is omtrent de toekomstige* wording van de zaken.

Tegenwerping 2. De besluiten zijn in God vrij, terwijl het Wezen noodzakelijk is. 

Antwoord. De daad van te besluiten is in God niet vrij, maar noodzakelijk, evenals ook het vermogen om te besluiten in de redelijke schepselen. Ook is de neiging van de daad tot enig voorwerp niet vrij in God, maar noodzakelijk, aangezien Hij niet kan besluiten tenzij er iets is wat Hij besluit. Evenwel is de neiging van de besluitende daad tot dit voorwerp boven dat voorwerp vrij, ja, allervrijst. Van die neiging nu zeggen wij niet dat ze het Wezen van God is, maar alleen de daad van te besluiten, voor zover wij ons daarvan een begrip vormen, met betrekking tot een besluitende of besloten zaak.

Naar paragraaf