Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gods Wezen

 

Gekoppelde paragrafen met "Gods Wezen"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 4 God, in Zijn Namen, Wezen en eigenschappen

4.6De Naam ‘Jehovah’

De Naam ‘Jehovah’ of ‘Wezenaar’ steekt boven al deze namen uit, en vooral daardoor wordt ons Gods Wezen verklaard. Deze Naam wordt door de Joden ook de ‘wezenlijke’, ‘eigen’, ‘afgezonderde’, ‘vreselijke en heerlijke’, ‘vierletterige’[1] Naam van God genoemd, ja, ‘Die Naam’ bij uitstek. 

Het is ongetwijfeld zo dat deze Naam al aan de aartsvaders vóór Mozes’ tijd bekend is geweest. Want Mozes gebruikt hem niet alleen in de geschiedenis van hun tijden, maar vertelt ook dat hij door Eva, Abraham en anderen gebruikt is (Gen. 4:1; Gen. 14:22), ja, door God Zelf aan hen is geopenbaard, zoals in deze Schriftplaatsen:

  • ‘Ik ben de HEERE [of: Jehovah], Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeeën’ (Gen. 15:7).

  • ‘Ik ben de HEERE [of: Jehovah], de God van uw vader Abraham en de God van Izak’ (Gen. 28:13).

Daarom moeten Gods woorden tot Mozes: ‘En Ik ben Abraham, Izak en Jakob verschenen als God de Almachtige; doch met Mijn Naam HEERE [of: Jehovah] ben Ik hun niet bekend geweest’ (Ex. 6:2), noodzakelijk zó worden verstaan, dat de zaak die door deze Naam wordt uitgedrukt, nu in grotere kracht ontdekt en daadwerkelijk betoond zou worden in de schenking van het beloofde land Kanaän. 

Niet minder zeker is het dat die Naam vóór en na Mozes tijd, ook in de priesterlijke zegen (Num. 6:24), duidelijk werd uitgesproken. Dus kan men hem niet ‘onuitsprekelijk’ noemen, behalve in de volgende opzichten: 

  1. De bijgelovigheid van de Joden, die hem niet uitgesproken willen hebben.

  2. De Griekse letters, waardoor hij niet kan worden uitgedrukt. 

Verder twijfelen wij er niet aan of deze Naam kan, volgens de letters en interpunctie waaruit hij bestaat, beter als ‘Jehovah’ dan als ‘Adonai’ gelezen worden. Qua klank komen namen zoals Jehonathan, Jehojada, Jehosafat hier ook mee overeen. 

Door het niet kunnen uitdrukken van deze Naam in het Grieks, en misschien door de vanouds daarbijkomende bijgelovigheid van de Joden, komt het, dat daar waar ‘Jehovah’ staat, wij in onze Nederlandse vertaling de Naam ‘HEERE’ met hoofdletters hebben, wat eigenlijk de betekenis is van de Naam ‘Adonai’. 

Het bijgeloof van de Joden gaat nog verder wanneer zij in hun geschriften de letters zelf veranderen en daarvan ‘Jedod’ of ook twee JJ’s maken. Zo hebben ze vroeger in plaats van ‘Jehovah’ drie JJJ’s met en in een cirkel geschreven, met een diverse verborgen betekenis, misschien ook die van de Goddelijke Drie-eenheid. 

[1] In het Grieks heet dit ‘tetragrammaton’, dat ‘vier letters’ betekent, dus de vier Hebreeuwse letters van de Naam ‘Jehovah’.

Naar paragraaf

4.10Bewijzen dat er waarlijk een God is

Om nu van de Namen tot de zaak zelf over te gaan, merken wij op dat men hier niet zozeer bewijst dat er een God is, maar als een vooraf bekende en zekere waarheid vaststelt dat er een God is. Waarom zou hier ook veel bewijs voor nodig zijn? 

  1. God Zelf leert de mens dit in zijn binnenste door zijn eigen geweten, zó krachtig, dat hij die naar dit onderwijs niet wil horen, zich met een even onzinnige drift ook wel zal verzetten tegen alle andere bewijzen van een Godheid, om die met een zichzelf veroordelend hart te bestrijden. 

  2. Ondertussen leert ons de natuur dat er een God is, door: 

    1. De overeenstemming van alle volken en individuele mensen op dit punt.

    2. De ingeboren onderscheiding van allerlei goed en kwaad. 

    3. De gebeurlijkheid[1] en afhankelijkheid van onszelf en alle schepselen buiten ons. 

    4. De volmaaktheden van de schepselen, elk in het bijzonder. 

    5. De gezamenlijke ordening en het zeer kunstige onderlinge verband van de schepselen. 

    6. De onveranderlijke standvastigheid van de dingen te midden van alle veranderingen. 

    7. De strekking van alles tot een algemeen doel. 

    8. De zeer opmerkelijke uitvoeringen van de Goddelijke gerechtigheid. 

    9. De wonderlijke besturing van de grootste gebeurlijke[2] en kwade voorvallen.

    10. En meer zulke zaken die hier genoemd of gedetailleerder opgesomd zouden kunnen worden.

  3. Bij dit alles komt dan nog de Schrift. Daarin heeft God onweersprekelijk getoond dat Hij bestaat, door de wijsheid van Zijn Woord, door de regering en bescherming van Zijn kerk en door veelvuldige verschijningen, zowel in het openbaar als persoonlijk. 

De tegenwerpingen en uitvluchten van de atheïsten zullen wij hier niet aanhalen, omdat die meer bij Gods voorzienigheid horen. 

[1] D.w.z. dat wij en alle schepselen buiten ons wel bestaan, maar ook niet hadden kunnen bestaan.

[2] D.w.z. ‘die mogelijk – wel of niet – kunnen gebeuren’.

Naar paragraaf

4.13De natuur of het Wezen van God

Wij moeten hier eerst letten op de ‘natuur’ of het ‘Wezen’ van God. 

Van deze woorden behoeven wij niet afkerig te zijn, aangezien zij van een oud gebruik en voldoende geschikt zijn, ja, ook overeenkomstig de Schrift. 

In de Schrift vindt men de ‘Goddelijkheid’ (Rom. 1:20), die misschien meer betrekking heeft op de heerlijkheid dan op het Wezen van God, en ‘de gestaltenis Gods’ (Filipp. 2:6), die net zo gepast op de volle gelijkheid als op het Wezen kan worden betrokken, 

In de Schrift vindt men ook de ‘Godheid’, die door een tweeërlei Grieks woord wordt uitgedrukt (Hand. 17:29; Kol. 2:9), de ‘Goddelijke natuur’ (Gal. 4:8; 2 Petr. 1:4), en ‘het Wezen’ (Spr. 8:14). Hier kunnen ook de Namen ‘Eheje’ of ‘Ik zal zijn’, ‘Jehovah’ of ‘Wezenaar’, en ‘Die is ...’ bij worden gehaald. 

Verder drukken wij deze natuur van God liever uit door de naam ‘Geest’ dan ‘Zaak’ of ‘Zelfstandigheid’, omdat de eerste naam bepaalder en voller is dan de twee laatste die ook in de eerste begrepen zijn. 

Sommigen beweren dat men de ‘geestelijkheid’ eerder als een eigenschap dan als het Wezen moet zien; ja, ook dat het woord ‘Geest’ in eigenlijke zin ‘lichamelijk’ is. Dit kunnen we niet anders opvatten dan als onnutte en ongegronde vitterijen.

Naar paragraaf