Klik op één
van de segmenten!
God de Heilige Geest
Gekoppelde paragrafen met "God de Heilige Geest"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 3/6 - De verlossing door Christus.
Boek V - Hoofdstuk 17 Het zitten van de Middelaar aan Gods rechterhand
17.9Ten vierde: de buitengewone uitstorting van de Heilige Geest
Ten vierde heeft Christus’ zitten de buitengewone uitstorting van de Heilige Geest teweeggebracht, Die zo voortreffelijk beloofd is, niet alleen onder het Oude Testament (Joël 2:27,28, vgl. met Joh. 14:26; Zach. 12:10; Jes. 44:3), maar ook onder het Nieuwe Testament door Christus Zelf (Joh. 16:7; Hand. 1:4,5). Die uitstorting is tot stand gebracht:
1. Ten aanzien van de tijd: op de vijftigste dag na de opstanding en de tiende dag na de hemelvaart, namelijk de dag van het Pinksterfeest (Hand. 2:1 e.v.). Dit was dezelfde dag waarop eertijds de Middelaar (Hand. 7:35,38, vgl. met Gal. 3:19) de Joodse godsdienst – die door de zedelijke* wet en door het Evangelie (dat er in de ceremoniële wet was) volledig was – uit de hemel gegeven heeft, om alleen aan de Israëlieten afgekondigd te worden. Op diezelfde dag dus leverde dezelfde Middelaar de christelijke godsdienst door de Heilige Geest op het allervolkomenst aan de apostelen over, om aan alle naties van de gehele wereld bekendgemaakt te worden. En deze godsdienst is toen ook aan zeer velen bekendgemaakt (Hand. 2:9-11), met een zo grote nadruk dat op diezelfde dag ongeveer drieduizend zielen tot het kamp van Christus overgegaan zijn, als het ware tot eerstelingen van de toekomstige oogst die uit alle volkeren geheiligd zou worden (vers 41).
2. Ten aanzien van de manier waarop: de uitstorting heeft plaatsgevonden met verscheidene uitmuntende tekenen, die de krachtdadigheid van de uit te storten Geest voorstelden. Bijvoorbeeld met:
- Een ‘geluid’ (Hand. 2:2), dat de apostelen zouden opvangen, om het in de verkondiging van het Evangelie te doen weerklinken (Ps. 19:5; Matth. 28:19; Rom. 10:18; vgl. Jes. 58:1).
- Een hemels geluid ofwel een geluid ‘uit den hemel’ (Hand. 2:2), om de hemelse gaven van de Heilige Geest af te beelden (Ef. 1:3), te weten de verlichting en de heiligmaking, en hemelse bewegingen te verwekken, zowel in de apostelen als in hun toehoorders.
- Een geluid van een zekere ‘wind’ (Hand. 2:2), om te duiden op de doordringende (Hebr. 4:12,13), zuiverende (Ps. 66:10; Zach. 13:9), verkwikkende (Joh. 16:7) en aandrijvende (Rom. 8:14) werkingen van de Heilige Geest.
- Een geluid van een ‘geweldige’ ofwel terneerslaande (Job 1:19; Matth. 7:27, vgl. met Hand. 2:37) en ook verstrooiende wind (Ps. 1:4; 35:5).
- ‘Tongen’ ofwel talen (Hand. 2:3), waarmee de apostelen door de Heilige Geest voorzien zouden worden, om het Evangelie te verkondigen (Jes. 50:4; Ps. 45:2; 1 Kor. 13:1).
- ‘Verdeelde’ ofwel verschillende tongen, opdat de apostelen bekwamer gemaakt zouden worden om het Evangelie te prediken aan alle volken, talen en naties (Hand. 2:3,6, vgl. met Matth. 28:19).
- Vurige tongen (Hand. 2:3), om de apostelen vurig, gloedvol en krachtig te maken, zodat ze konden spreken met grote vrijmoedigheid (Hand. 2:14; 4:8 e.v.; Ef. 6:19), en om ook in hun toehoorders gloed en ijver te verwekken (Rom. 12:11), in:
- Het geloof (Matth. 15:28; Rom. 4:20).
- De belijdenis van de waarheid (Ps. 116:10; 119:46).
- De godzaligheid (Ps. 119:138,139).
- De gebeden (Rom. 8:27).
3. Ten aanzien van de krachtdadigheid en de uitwerkingen:
- Dat geluid van de wind ‘vervulde het gehele huis’ (Hand. 2:2), ten teken dat de gehele kerk daarmee bezet en vervuld zou worden (1 Kor. 3:16, vgl. met Ef. 4:9,10).
- Dat vuur ‘zat’ op allen en eenieder, die in het huis waren (Hand. 2:3).
- Zo werden zij ‘allen vervuld met den Heiligen Geest’ (Hand. 2:4; 7:55; 6:8), ook ten aanzien van al hun vermogens (2 Thess. 5:23).
- Zij ‘begonnen te spreken met andere talen’ (Hand. 2:4), dat is: zij begonnen andere mensen (Ef. 4:22-24), nieuwe schepselen (2 Kor. 5:17) te worden, die op een andere manier dan vroeger zouden spreken, denken en doen (Rom. 12:2; vgl. 1 Kor. 3:12).
- Zij spraken ‘de grote werken Gods’ (Hand. 2:11), en dat:
- Tot ‘ontzetting’ van de toehoorders (vers 7,12).
- Tot bekering van zeer velen (vers 41).