Klik op één
van de segmenten!
Eeuwigheid
Gekoppelde paragrafen met "Eeuwigheid"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 4 God, in Zijn Namen, Wezen en eigenschappen
4.31Vijfde onmededeelbare eigenschap: Gods eeuwigheid
Tot slot, God komt een eeuwigheid toe. Deze eeuwigheid is volstrekt absoluut en zeer onderscheiden van de allerlangste ‘tijd’ en ‘eeuw’, die soms ook door ‘eeuwigheid’ worden uitgedrukt.
Dit blijkt niet alleen uit de hierboven besproken onafhankelijkheid en onveranderlijkheid van God, maar ook uit zeer veel duidelijke plaatsen waarin Hij genoemd wordt:
‘De eeuwige God’ (Gen. 21:33; Jes. 40:28; Rom. 16:26).
‘De Koning der eeuwen’ (1 Tim. 1:17).
‘Die in de eeuwigheid woont’ (Jes. 57:15).
Ja, ook, op zichzelf beschouwd, volgens velen ‘de Eeuwigheid [liever dan ‘de Overwinning’] Israëls’ (1 Sam. 15:29).
Deze eeuwigheid is niets anders dan: ‘Die volmaaktheid Gods, waardoor Hij, ver van alle begin, einde en voortgang, altijd bestaat.’
Hiermee komt de beschrijving van de oude Boëtius niet slecht overeen, wanneer hij spreekt over een ‘tegelijk volledig en volmaakt bezit van een oneindig leven’.
Het is immers buiten alle tegenspraak dat God volstrekt geen begin van bestaan heeft. Want Hij is vóór alles geweest, ‘eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en wereld voortgebracht hadt’ (Ps. 90:2; vgl. Spr. 8:22), en Hij wordt absoluut ‘de Eerste’ genoemd (Jes. 41:4). Daarom wordt ook Zijn eeuwigheid in het Hebreeuws door ‘oudheid’ of ‘vóórkoming’ uitgedrukt (Deut. 33:27), en wordt menselijkerwijs gezegd: ‘Er is ook geen onderzoeking van het getal Zijner jaren’ (Job 36:26). Hiermee stemmen ook de oude filosofen overeen.
Het blijkt even duidelijk dat God buiten alle einde van bestaan is. Hij is:
‘De onverderfelijke’ (1 Tim. 1:17).
‘Die onsterfelijkheid heeft’ (1 Tim. 6:16).
‘De Laatste’ (Jes. 44:6).
‘De Oude [of ‘Standvastige’] van dagen’ (Dan. 7:9).
Die ‘in eeuwigheid blijft’, en Wiens ‘jaren niet geëindigd zullen worden’ (Ps. 102:13,28).
Zo hebben ook zelfs de heidenen God ‘de Onsterfelijke’ en ‘de Onbeweeglijke’ genoemd. Want zij verstonden moeiteloos dat God tot geen einde van bestaan kon worden gebracht. Niet door Zichzelf, vanwege Zijn gepaste Zelfliefde. Niet door iets anders, vanwege Zijn onafhankelijkheid en de onmacht van de schepselen.