Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Eenvoudigheid"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.

Boek II - Hoofdstuk 6 Gods geestelijkheid en eenvoudigheid - Gods geestelijkheid - Gods eenvoudigheid

6.20Op Gods geestelijkheid volgt Zijn eenvoudigheid

Een gevolg van Gods geestelijkheid is Zijn eenvoudigheid:*

  • Niet een eenvoudigheid die medegedeeld en beperkt is, en daarom de geschapen geesten toekomt, omdat zij alleen op een analoge* manier geesten zijn. 

  • Maar een oorspronkelijke en volstrekte eenvoudigheid, omdat God van Zichzelf en op een eenduidige* manier een Geest is. 

Dit wordt bewezen uit de Schrift 

Deze eenvoudigheid van God leert ons de Schrift, zo dikwijls zij God aan ons voorstelt, niet alleen met bewoordingen die samengesteld en concreet zijn, maar ook die eenvoudig* en abstract zijn, wanneer zij God noemt:

  • ‘Liefde’ (1 Joh. 4:8,16).

  • ‘Leven’ (1 Joh. 5:20).

  • ‘Licht’, in Hetwelk ‘gans geen duisternis’ is (1 Joh. 1:5), dat is: de Godheid, in Wie niets ongelijksoortigs* is, Die niet anders is dan de zuivere loutere Godheid. 

Naar paragraaf

6.24Tweede vraag: wordt in de Schrift Gods volstrekte eenvoudigheid geleerd?

Men vraagt ten tweede: leert de Heilige Schrift Gods volstrekte eenvoudigheid?* 

Het gevoelen van verschillende partijen

De antropomorfisten ofwel de audianen, Vorstius, Socinus en de Rakówse Catechismus (Catechesis Ecclesiarum in Regno Poloniae)hoofdstuk 1, schrappen Gods eenvoudigheid geheel en al uit het getal van de Goddelijke eigenschappen. 

Zie Conradus Vorstius in Tractatus theologicus de Deo, sive de natura et attributis Dei (Theologisch tractaat over God, of, over Gods natuur en eigenschappen), en zijn opmerking bij disputatie 3 over Gods natuur. 

Zie Faustus Socinus in Defensio animadversionum Fausti Socini Senensis: in Assertiones theologicas Collegii posnaniensis de trino & uno Deo (Verdediging van de opmerkingen van Faustus Socinus van Siena over de theologische beweringen van het College van Poznan aangaande de drievoudige en ene God). 

Zij zijn verslaafd aan hun hypotheses,* die wij in het vorige geschilpunt aangewezen hebben. 

De apologetische remonstranten ontkennen in hun Apologie weliswaar niet Gods eenvoudigheid, want dan zouden zij tot het leger van de socinianen overkomen. Dat heirleger is door de burgerlijke wetten uit onze gewesten verbannen. Om niet genoodzaakt te worden de socinianen uit hun gemeenschap te verbannen, vatten zij de zaak aangaande Gods eenvoudigheid in deze drie onbewezen stellingen samen: 

  1. Van Gods eenvoudigheid wordt zelfs niet één jota in de Schrift gevonden.

  2. De hele leer daarvan is metafysisch,* hetzij men de bewoording, hetzij men de zaak beschouwt.

  3. Gods eenvoudigheid is niet noodzakelijk om te geloven.

Het gevoelen van de gereformeerden

Bij de gereformeerden is er altijd, tot op Socinus toe, een grote overeenstemming aangaande de Goddelijke eenvoudigheid geweest. Voor het tegenwoordige moeten wij alleen bewijzen, dat de Schrift Gods eenvoudigheid leert, en dat het daarom niet enkel een filosofisch leerstuk is, maar noodzakelijk om te geloven. 

Dit trachten de rechtzinnigen met deze argumenten aan te tonen:

  1. De Schrift leert dat God een Geest is (Joh. 4:24). Welnu, een ‘Geest’ betekent bij alle mensen een onstoffelijk en bijgevolg eenvoudig* Wezen. 

    De tegenpartijen kunnen hiertegen inbrengen dat ook een engel in de Schrift een ‘geest’ genoemd wordt, evenals onze ziel, en dat zij toch daarom niet volstrekt eenvoudig zijn. 

    Het antwoord hierop is gemakkelijk. Dit gebeurt alleen overeenkomstigerwijs, in een verminderde zin, voor zover zij het dichtst van allen komen bij Gods geestelijkheid. Daarentegen is God eigenlijk en op het allervolkomenst een ‘Geest’. 

  2. De Schrift leert dat God een absoluut eerste Wezen is (Openb. 1:8; Jer. 41:4; 44:6; Openb. 11:6; 22:13; Rom. 11:35,36). Hij laat dus geen eerder wezen toe, dat in God verscheidene dingen samengevoegd zou hebben.

  3. De Schrift leert dat God onveranderlijk is (Mal. 3:6; Jak. 1:17; Ps. 102:27,28; Hebr. 1:11,12). Maar wat samengesteld is, kan ook ontbonden en daardoor veranderd worden.

  4. De Schrift leert dat God onverderfelijk is (Rom. 1:23; 1 Tim. 1:17). Maar als God samengesteld was, zou Hij verdorven kunnen worden. Want Hij kan niet veranderd worden in iets beters, aangezien er niets beters is dan God. Hij kan ook niet veranderd worden in iets wat even goed is, aangezien ook dat er niet kan zijn. Hij zal geen God blijven, als men stelt dat Hij in iets slechters veranderd en dus verdorven zou kunnen worden. 

  5. De Schrift leert dat God oneindig is, als Degene Die hemel en aarde vervult (Jer. 23:23,24), Die hoger is dan de hemelen (Job 11:8), Die de hemelen niet begrijpen of omvatten (1 Kon. 8:27). Maar wat samengesteld is, is eindig, aangezien de samenstellende delen altijd eindig zijn, want ze zijn minder dan het geheel. Welnu, uit eindige delen kan geen oneindig geheel samengroeien. 

  6. De Schrift leert dat God allervolmaaktst is (Job 11:8; Matth. 5:48). Wat eenvoudig en allereenvoudigst is, is volmaakter dan iets wat samengesteld is. Wat samengesteld is, bestaat uit onvolmaakte delen. 

Laten deze bewijzen genoeg zijn, vooral als ze vergeleken worden met § 20 en 21. 

Antwoord op tegenwerpingen 

Tevergeefs wenden de partijen de volgende dingen ten gunste van het tegendeel voor:

Tegenwerping 1. Van Gods eenvoudigheid wordt zelfs niet één jota in de Heilige Schrift gevonden.

Antwoord.

  1. Het tegendeel hebben wij al bewezen.

  2. Al staat ze er niet woordelijk, toch staat ze er wel in kracht en betekenis. Maar daaruit dat ze er niet woordelijk staat, wordt op minder vaste grond besloten dat ze er absoluut en volstrekt niet staat.

  3. Dan zouden de Drie-eenheid, de personele vereniging [van de twee naturen in Christus], de voldoening en andere verborgenheden ook niet in de Schrift geleerd worden, aangezien ze er nu eenmaal niet met zoveel woorden staan. 

Tegenwerping 2. De volstrekte eenvoudigheid ontkent dat het vrije werken en willen van God waarlijk onderscheiden is van Zijn Wezen. Dit komt niet overeen met de Heilige Schrift (Ez. 18:24; 33:11).

Antwoord. Dit is hun eerste gronddwaling en grondleugen. De vrijheid van het Goddelijke willen blijft niettemin ongeschonden en veilig bewaard. Ondanks Zijn eenvoudigheid doet Hij dus alles met beleid en raad, uit een vrijwillige keus van Zijn daden. Daarin bestaat immers de ‘vrijheid’.

Tegenwerping 3. De eigenschappen in Gods Wezen duiden een samenstelling aan.

Antwoord. Zij duiden geen samenstelling aan, omdat zij niet verschillen van het Wezen, behalve naar onze manier van bevatting. Evenmin verschillen zij onderling, behalve alleen redelijk* ofwel in ons begrip, dat een grondslag om te onderscheiden gevonden heeft in de verscheidenheid van de werkingen en in de daaruit ontstane betrekkingen.

Tegenwerping 4. De drie Personen in een en hetzelfde Wezen bewijzen een samenstelling in God.

Antwoord. Zij doen dat niet, omdat de Personen niet van het Wezen verschillen in God, maar veeleer in ons en in ons begrip. Evenmin verschillen Zij onderling, behalve alleen door de wijzen van bestaan. Deze wijzen van bestaan zijn geen zaken of wezens, maar alleen manieren van wezens. Daarom stellen ze niet samen, maar ze onderscheiden alleen. 

Naar paragraaf