Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Eenvoudigheid"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 4 God, in Zijn Namen, Wezen en eigenschappen

4.23Tweede onmededeelbare eigenschap: Gods eenvoudigheid

Hierop volgt de Goddelijke eenvoudigheid, die niets anders is dan: ‘Die volmaakte eenheid van Gods Wezen en eigenschappen, die alle zakelijke samenvoeging uitsluit.’

De Schrift leert dikwijls de eenheid van Gods Wezen, zowel stellenderwijs (Deut. 6:4; 1 Kor. 8:6; Ef. 4:6): ‘Daar is één God’ (1 Tim. 2:5) als door de ontkenning dat er meer goden zijn: ‘Opdat gij weet dat de HEERE die God is; er is niemand meer dan Hij alleen’ (Deut. 4:35). ‘Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God’ (Jes. 44:6).

Ook de rede stemt deze eenheid toe, zowel vanwege Gods hoogste volmaaktheid, onafhankelijkheid en almacht, als vanwege de standvastige regering van alles, en de besturing van alles tot hetzelfde doel. 

Zowel uit de Schrift als uit de rede is duidelijk dat God één is, niet alleen in soort, zoals de mens, maar ook in getal. Daarom wordt Hij terecht ‘één’ en ‘enig’[1] genoemd. 

Hiertegen wordt tevergeefs aangevoerd:

  1. Enerzijds de veelheid van goden bij de heidenen.

    Antwoord. Dit veelgodendom:

    • Werd door hun wijze mensen niet aanvaard.

    • Ging gepaard met de erkenning van een hoogste god.

    • Heeft zijn oorsprong gehad in de veelheid van de Goddelijke Namen, eigenschappen en werken, en wel vanwege onkunde.

    • Heeft zijn bevestiging en vermeerdering gekregen uit de bewustheid die de mensen van hun veelvuldige ellende hadden, en uit hun genegenheid tot anderen die goeds van hen hadden verdiend. 

  2. Anderzijds de drieheid van de Personen bij de christenen.

    Antwoord. Die wordt gevoegd bij de eenheid van Wezen: ‘En deze Drie zijn Eén’ (1 Joh. 5:7; misschien ook in Deut. 6:4). 

Ondertussen is het zeer te beklagen dat deze eenheid van God in het christendom zelf zo is en wordt omvergestoten:

  1. Deels met werken, zoals in het pausdom gebeurt door Goddelijke dienst aan de schepselen.

  2. Deels ook met woorden:

    1. Veel wederdopers schrijven een andere Godheid aan de Vader en aan de Zoon toe, naar het voorbeeld van de oude tritheïsten (driegodendrijvers).

    2. De manicheeërs hebben eertijds beweerd dat er twee goden zijn, als tegenovergestelde oorzaken van goed en kwaad.

    3. De socinianen houden nog heden ten dage Christus voor een waarachtige God, die dat echter pas in de tijd gemaakt is. Zo onderscheiden ze Hem als God heel wezenlijk van de Vader, en daarom moeten ze meer goden in plaats van één God erkennen.

[1] In de zin van ‘uniek’; Lat. unicus.

Naar paragraaf