Klik op één
van de segmenten!
Dwalingen omtrent Gods voorzienigheid
Gekoppelde paragrafen met "Dwalingen omtrent Gods voorzienigheid"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 10 Gods voorzienigheid
10.20Drie gevaarlijke klippen die men moet vermijden
In de manier van verklaring van deze Goddelijke medewerking in het kwaad moet men vooral drie dingen als klippen vermijden:
1. Wij mogen geenszins al het zondige kwaad ontkennen, en met sommige oude ketters of hedendaagse libertijnen het kwaad alleen aan de verschillende inbeelding van de mens toeschrijven. Want zo wordt alle Goddelijke wet en haar verplichting geheel verkeerd weggenomen en ontkend.
2. Wij mogen God geenszins maken tot een Oorzaak van de zonde, met de oude manicheeërs en andere ketters. Dit gevoelen verfoeien wij van harte als godslasterlijk, vanwege Gods heiligheid en waarheid in het aandringen op de gehoorzaamheid, hoewel dit gevoelen ons door een ongepaste lastering wordt aangewreven door de lutheranen, de arminianen, de socinianen en de roomsen, die hier meer vat zouden hebben aan sommigen van hun eigen scholastici.
Tot vrijpleiting van onze kerk moet dienen:
a. Onze openbare belijdenis en getuigenis daartegen.
b. De herhaalde, duidelijke, betere verklaring van die leraars onder ons die op dit punt het meest worden beschuldigd.
c. Het ongelijk dat de leer van Augustinus vanouds op dezelfde wijze is aangedaan.
d. De rechte uitleg van ons geloof in het stuk van de voorzienigheid en andere stukken die hiermee verband houden.
e. De vergelijking van de bekritiseerde uitdrukkingen van ‘de wil’, ‘het bestuur’, ‘het bevel’, ‘de aansporing’, ‘de beweging’ en ‘de dwang’ van God tot de zonde, met de uitdrukkingen van de Schrift en van onze tegenstanders zelf, en met de verdere context van die schrijvers.
3. Met onze zojuist genoemde tegenstanders mogen wij geen loutere beschouwing of ledige toelating van het kwaad verzinnen. Want deze kan nooit in overeenstemming worden gebracht met:
a. De meest heilige, goede en werkzame natuur van God.
b. De al eerder aangevoerde krachtige uitdrukkingen van de Schrift (vgl. Job 12:16-17).
c. De voortdurende afhankelijkheid van de schepselen in alles.
10.23Lasteringen tegen de leer van Gods voorzienigheid
Onze tegenstanders voeren een hele hoop ongerijmdheden tegen deze leer van ons aan, deels door verdraaiing ervan en deels door misbruik van de mensen. Ook de beste dingen worden misbruikt, en dit kan dus niet aan de leer zelf geweten worden.
1. Ze zeggen met name dat God op deze manier wordt beroofd van:
a. Zijn vrijheid, alsof deze niet met Zijn standvastigheid kan samengaan.
b. Zijn zalige rust, alsof Hij door aanhoudende werkzaamheid gestoord of vermoeid wordt.
c. Zijn hoogste majesteit, alsof Hij door vele kleine dingen van het grote wordt afgetrokken.
d. Zijn onberispelijke rechtvaardigheid, door de tegenspoed van de vromen evenals en meer dan van de bozen, alsof God deze uitdeling niet aan Zichzelf toe-eigent (2 Sam. 24:15: Ezech. 21:3) en daarin niet rechtvaardig blijft vanwege:
- De algemene zondige strafbaarheid van allen.
- De onderlinge verbinding tussen de mensen.
- De besturing van het kwaad van de vromen tot een goed einde.
e. Zijn heiligheid, alsof het toelaten van het kwaad tot een rechtvaardige straf en het besturen ervan tot een goed einde onbetamelijk is voor de absolute Opperheer.
2. Ze voegen eraan toe dat de mensen op deze manier worden geleid tot een vleselijke zorgeloosheid en verwaarlozing van alle middelen en godsdienst, en zij tegelijk voor al hun zonden een gelegenheid tot verontschuldiging ontvangen, alsof:
a. De Goddelijke voorzienigheid niet door geestelijke en lichamelijke middelen werkt.
b. De mens niet aan de wet en zijn plicht door de wet gebonden bleef.
c. De beloften van Gods zegen niet met de plicht verbonden waren.
d. De noodzakelijkheid van de zonde het vrijwillige en moedwillige bedrijven ervan wegnam.
3. Ze beweren ook altijd dat op deze manier opnieuw een algemeen noodlot wordt ingevoerd, dat alle gebeurlijkheid en vrijwilligheid omverstoot. Maar daarover hebben we het al eerder gehad ten aanzien van de naam en de zaak. Er is juist niets wat meer indruist tegen een innerlijk verband van de tweede oorzaken onderling dan onze leer van Gods hogere voorzienigheid, Die alles en ieder naar zijn aard bestuurt.[1]
[1] Dit wil zeggen: de tweede oorzaken zelf houden geen verband met elkaar, behalve voorzover God die bestuurt.