Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Dwaling: onderscheid tussen Oude en Nieuwe Testament

 

Gekoppelde paragrafen met "Dwaling: onderscheid tussen Oude en Nieuwe Testament"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 2 Het beginsel van de godgeleerdheid, of: de Heilige Schrift

2.17Het Goddelijke gezag van het Oude Testament blijft onder het Nieuwe Testament

Evenals de canonieke boeken zelf niet verloren zijn, zo houdt ook haar macht in de kerk nooit op, die de gelovigen in geloof en leven bestuurt.

De socinianen en de mennonieten dwalen, wanneer zij onterecht een geheel wezenlijk onderscheid tussen de leer van het Oude en Nieuwe Verbond stellen, en vervolgens aan de Schriften van het Oude Testament in onze betere tijden hun gezag en vorige gebruik ontnemen. 

Hiertegen voeren wij aan:

Argument 1. De bestendige duurzaamheid van de Wet en de Profeten, die niet tevergeefs is of door Christus ons wordt voorgehouden (Matth. 5:17,19). 

Argument 2. De veelvuldige aanprijzingen van de Schrift, vooral van het Oude Testament, ook in de dagen van het Nieuwe Testament, die wij vinden in Lukas 16:29, Johannes 5:39, Romeinen 15:4, 2 Timótheüs 3:15-17 en heel duidelijk in 2 Petrus 1:19: ‘En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten.’ 

Argument 3. De samenvoegingen van de oude en bij de Joden aanvaarde profeten met de apostelen, in de passage waar over het fundament van de christelijke kerk gesproken wordt (Ef. 2:20). 

Argument 4. De gewichtige inhoud van die oude boeken, waaruit wij allereerst de kennis verkrijgen van de schepping, val, herstelling en Christus Zelf als ware Middelaar, ja, ook van de wet die wij te betrachten hebben. 

Tegen de tegenwerpingen moet verder opgemerkt worden dat alle plaatsen in het Nieuwe Testament die óf spreken van de duurzaamheid van de wet tot op Christus, óf de christenen van de wet ontslaan (zoals Luk. 16:16; Joh. 1:17; Rom. 6:14), duidelijk zien op de wettische bediening van het genadeverbond, voor zover deze de belofte van de toekomende Messías had, maar veel duisterder dan de verkondiging van Hem onder het Nieuwe Testament is, en vergezeld ging van de schaduwachtige offerdienst en voortdurende strenge dreigementen tegen de overtreding van de wet. Terwijl deze bedeling van de ceremoniën en de zedelijke wet nu ophoudt, blijft echter het gebruik daarvan tot onze onderrichting en besturing nog steeds. 

Het is een zeer valse grond van de tegensprekers dat er in het Oude Testament een andere weg van zaligheid zou worden geleerd dan in het Nieuwe Testament. Want wij hebben hetzelfde te geloven en – in het voornaamste wezen van de zaak – hetzelfde te doen als de vaderen, die geenszins door hun werken werden gerechtvaardigd. 

Ze spreken dus tevergeefs over de genoegzaamheid van het Nieuwe Testament alleen, zonder het Oude Testament, want de Goddelijke genade die ons met overvloed voorziet, moest met dankbaarheid worden erkend, en het Nieuwe Testament ontvangt zijn voornaamste kracht uit het Oude Testament, door vergelijking van de voorzeggingen en geboden van het Oude Testament. 

Naar paragraaf