Klik op één
van de segmenten!
Dwaling omtrent Schriftuitleg
Gekoppelde paragrafen met "Dwaling omtrent Schriftuitleg"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.
Boek I - Hoofdstuk 2 De Heilige Schrift
2.47Zesde vraag: laat de Schrift meer dan één zin toe?
Men vraagt ten zesde: laat de Schrift meer dan één zin toe?
Het gevoelen van verschillende partijen
Heel veel kerkvaders, van wie Origenes de aanvoerder is, vervallen van de letterlijke zin der Schrift tot allegorische en mystieke zinnen. Want zij menen dat de letterlijke zin van de Schrift veel te eenvoudig* is, zodat deze de wijsheid van de christelijke godsdienst niet aan de heidenen zou kunnen aanprijzen.
Hetzelfde geldt voor de Joden in hun Midrasjiem (uitleggingen), maar vooral voor alle geestdrijvers.
Sommigen die naar nieuwe dingen staan, zijn hier ook niet ver vandaan. Om alles uit alle Schriftplaatsen op te maken en de profeten naar hun goeddunken met enige goede schijn te kunnen toepassen, stellen zij deze algemene regel: ‘De woorden van de Schrift betekenen al wat ze kunnen betekenen.’ Daaruit komt gewoonlijk dan ook een menigvuldige zin voort.
De pausgezinden willen de Schrift voor duister houden. De gewone man moet haar niet lezen en ze heeft een onfeilbare uitlegger nodig, die niemand is of kan zijn behalve de roomse paus. Daarom doen ze het volgende:
Zij tellen een vierderlei zin van de Schrift.
Een letterlijke zin, die de letter onmiddellijk meebrengt.
Een allegorische zin, waardoor iets betekend en te kennen gegeven wordt wat in het Nieuwe Testament op Christus en op de kerk ziet.
Een zedelijk uitleggende (tropologische) zin, wanneer iets te kennen gegeven wordt wat tot de zeden behoort.
Een omhoogleidende (anagogische) zin, wanneer het eeuwige leven te kennen gegeven wordt.
Zij willen ook dat het niet onwaarschijnlijk is dat er soms meer dan één letterlijke zin in een en dezelfde tekst gevonden wordt.
Zij willen dat uit de letterlijke zin alleen de krachtdadige argumenten tegen de tegenpartijen gehaald moeten worden. Zie Robertus Bellarminus, De Verbo scripto Dei et non scripto (Het geschreven en het ongeschreven Woord van God), boek 3, hoofdstuk 3.
Het gevoelen van de gereformeerden
De rechtzinnigen staan slechts één zin, en wel een letterlijke zin van de Schrift toe, namelijk die welke de schrijver met zijn woorden bedoelt. Ondertussen erkennen zij dat die zin soms samengesteld is, zoals in de overdrachtelijke en typologische spreekwijzen. Daarin is een gedeelte van de zin de eigenlijke betekenis van de woorden, en het overdrachtelijke deel de betekenis van de zaken. Ja, zij noemen ook de mystieke zin een letterlijke zin, wanneer zeker blijkt dat deze mystieke zin door de Heilige Geest bedoeld is.
De rechtzinnigen hebben deze argumenten:
De zin van de Schrift is waar, zeker en vast (2 Petr. 1:19), ja, ook zuiver en allergezuiverdst, dat is: ver van alle vermengingen (Ps. 12:7; Ps. 119:140; Spr. 30:5). Echter, wat meerduidig* en twijfelachtig is, ofwel wat meer zinnen dan één toelaat, dat is niet zuiver, zeker en vast.
Hetgeen niet ‘iets wat één is’ betekent, betekent ‘niets wat zeker is’.
- De zin is zoals de vorm van de woorden. Dus, omdat de woorden slechts één vorm hebben, hebben ze ook slechts één zin.
2.49Vierde geschilpunt: de Schriftuitleg
Eerste vraag: is er behalve de Schrift enig onfeilbaar richtsnoer om haar te verklaren?
Uit de duisterheid en moeilijkheid van iets geschrevens ontstaat de noodzakelijkheid om het te verklaren. Wat dit betreft wordt gedisputeerd over:
Het richtsnoer waarnaar men uitspraak moet doen in het verklaren van de Schrift.
De rechter aan wie het toekomt uitspraak te doen wanneer er over de zin van de Schrift geschil ontstaat.
Aangaande het eerste punt vraagt men: is er behalve en buiten de Schrift enig onfeilbaar richtsnoer om de Schrift uit te leggen?
De rechtzinnigen staan verscheidene hulpmiddelen en ook regels toe om de Schrift te verklaren, zoals: de analogie van het geloof en de context, een nauwkeurige vergelijking van de Schriftplaatsen ofwel een onderlinge vergelijking van de teksten. Zij erkennen echter geen onfeilbaar richtsnoer, die onderscheiden is van de Schrift zelf, welke zichzelf verklaart.
De rechtzinnigen hebben deze redenen:
Wij lezen niet dat God die waardigheid en die macht over Zijn Woord aan iemand opgedragen en gegeven heeft.
Niets buiten de Schrift is van een onfeilbare waarheid (Ps. 116:11), wat gemakkelijk uit een inductieve* redenering zal blijken: de kerkvaders zijn niet onfeilbaar waar; de concilies zijn niet onfeilbaar waar; enzovoort.
Het is ongerijmd dat de Heilige Geest en Zijn zin en mening aan een andere toetssteen getoetst zouden worden (1 Kor. 2:11,16).
- De Schrift is het richtsnoer van alle andere richtsnoeren (Jes. 8:20; Gal. 6:16). Bijgevolg kan niets een richtsnoer van haar zijn, zonder een allerschandelijkste cirkelredenering.
2.52Antwoord op roomse tegenwerpingen
De Joden hebben vanouds hun hogepriesters gehad, die door een Goddelijke instelling alleen aan de familie van Aäron vastgemaakt waren. Hun kwam het hoogste opzicht over de godsdienst toe. Toch worden zij nergens rechters van de geschillen omtrent de Schrift genoemd.
De heidense Romeinen hadden hun hogepriesters, die hun oorsprong hadden van Numa Pompilius, volgens het getuigenis van Livius in Ab Urbe Condita (Sinds de stiching van de stad), boek 1. Festus zegt dat deze Pompilius ‘een rechter en scheidsman van Goddelijke en menselijke zaken geweest is’.
Ook hebben de mohammedanen hun moefti, de hoogste godsdienstige leider. Augerius Gislenius Busbequius zegt in Turcicae epistolae (Turkse brieven), brief 3, dat zij ‘in twijfelachtige zaken van hem, als van een dodonése eikenboom,[1] antwoorden vragen en halen’.
Opdat hun paus in zijn eigen zaak gerust kan zitten als de hoogste rechter, komen de pausgezinden hierin overeen dat er, behalve de Schrift, op aarde enige zichtbare en onfeilbare rechter van de geschillen is. Maar zij zijn in delen gescheiden wanneer zij zullen bepalen of het de paus is, of een algemeen concilie, of de paus met het concilie. Dan komt ook weer de vraag of de wortel van de onfeilbaarheid in de paus of in het concilie is. En vervolgens of de macht van de paus alleen geestelijk is, of bovendien tijdelijk. En of hij dit alles is door zichzelf, of alleen omwille van de kerk.
Op zijn minst maken zij allemaal de paus tot de rechter van de geschillen en tot de uitlegger van de Schrift, en wel om deze zwakke redenen:
Tegenwerping 1. Dat voorrecht kwam vanouds toe aan Mozes en Aäron (Ex. 18:26; Deut. 17:8 e.v.; Pred. 12:11; Hagg. 2:12; Mal. 2:7; 2 Kron. 19:11), en de paus is hun opvolger.
Antwoord. Wij ontkennen het allebei. De aangevoerde Schriftplaatsen bewijzen iets dergelijks ook niet, zoals het lezen van die teksten ons zal leren.
Tegenwerping 2. Petrus is vanouds de hoogste rechter van de geschillen (Matth. 16:19; Joh. 21:16; Luk. 22:32; Hand. 15:7; Gal. 2:9), en de paus is bij opvolging Petrus.
Antwoord. Wij ontkennen opnieuw het een en het ander. Ook bewijzen de aangevoerde Schriftplaatsen dit niet, als ze maar goed bekeken worden.
Tegenwerping 3. Het uiterlijke oordeel over de geschillen komt toe aan degenen die de kerk vertegenwoordigen (Matth. 18:17; 23:2).
Antwoord. Juist dat is het waarover geschil is, en het bewijs schuilt ook niet in de aangehaalde Schriftplaatsen. Want wij erkennen dat in Matthéüs 18:17 aan de kerk enig oordeel toegeschreven wordt, maar niet een uiterst en onfeilbaaroordeel, want het moet onderzocht worden uit de Schrift (Hand. 17:2; 1 Thess. 5:21). En Christus wil niet dat de schriftgeleerden en de farizeeën, als zittend op de stoel van Mozes (Matth. 23:2), verder gehoord worden dan wanneer en voor zover zij leren uit en volgens Mozes. Vergelijk de tegenstanders van Bellarminus, zoals Amesius.
[1] Dit verwijst naar het orakel van Dodona (in Noordwest-Griekenland) met een eikenbos en een tempel, gewijd aan Zeus en Dione.