Klik op één
van de segmenten!
Dwaling omtrent Drie-eenheid
Gekoppelde paragrafen met "Dwaling omtrent Drie-eenheid"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.
Boek II - Hoofdstuk 24 De heilige Drie-eenheid
24.17Eerste vraag: hebben Vader, Zoon en Heilige Geest een en hetzelfde Wezen in getal gemeen?
Men vraagt ten eerste: hebben Vader, Zoon en Heilige Geest een en hetzelfde Wezen in getal* gemeenschappelijk?
Het gevoelen van verschillende partijen
De ongelovigen, namelijk de heidenen, de hedendaagse Joden en de mohammedanen, weten niet van Vader, Zoon en Heilige Geest, of haten ook zelfs dat leerstuk. Bijgevolg laten zij volstrekt geen gemeenschap van Wezen bij die Drie toe.
De zogenaamde christenen, namelijk de simonianen, de cerinthianen, de merinthianen, de ebionieten en anderen in wie de antichrist al werkte toen de apostel Johannes nog leefde, ontkenden de Godheid van Christus. Daardoor ontkenden ze tegelijk de gelijkheid* van het Wezen tussen die Drie.
Macedonius I, van wie de Geestbestrijders (pneumatomachen) in de loop van de vierde eeuw voortgekomen zijn, stelde dat de Heilige Geest een Overste en Hoofd onder de geschapen engelen is. Daardoor loochende hij Zijn gelijkheid.
In diezelfde eeuw zei Arius dat Christus niet ὁμοούσιος (homo-ousios), ‘eenswezens’ met de Vader, maar ὁμοιούσιος (homoi-ousios), ‘gelijkwezens’ aan de Vader was.
Pothinus, bijna in dezelfde tijd, leerde dat Christus louter en alleen mens was, die voor Zijn geboorte uit de gelukzalige maagd niet bestaan heeft. Daardoor verwierp hij de gemeenschap van het Wezen tussen Vader en Zoon.
De tritheïsten in het begin van de zevende eeuw, onder hun grondlegger Philoponus, een Alexandrijns filosoof, volgens het getuigenis van Nikephoros (Historia ecclesiastica [Kerkgeschiedenis], boek 18, hoofdstuk 88), evenals de peraten stelden dat er naar het getal van de drie Personen ook drie Wezens geteld worden.
Na hen is in de vorige eeuw Gentilis gevolgd, die onder de Zwitsers verspreidde dat er in God drie eeuwige geesten zijn, aan elkaar ondergeschikt, zodat de Vader de ‘Wezenmakende’ is en de Zoon en de Heilige Geest de ‘Wezengemaakten’ zijn.
Ook schijnen de wederdopers drie wezens in God toe te laten, die naar het getal van de drie Personen overeen zouden komen in werkingen, rechtvaardigheid, heiligheid, deugden en weldaden.
De socinianen menen dat Vader en Zoon in Hun gehele Wezen verschillen, als Schepper en schepsel, en dat de Heilige Geest zelfs geen Persoon is, maar alleen een accidentele* kracht van God.
Het gevoelen van de gereformeerden
De gereformeerden leren, tegen alle bovengenoemde mensen, dat aan Vader, Zoon en Heilige Geest een en hetzelfde Goddelijke Wezen toekomt, niet alleen in soort, maar ook in het ondeelbare ofwel in getal hetzelfde.
Dit zijn hun redenen:
De Heilige Schrift leert dit als met zoveel woorden: ‘Drie zijn er Die getuigen in den hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn ÉÉN’, namelijk in Wezen (1 Joh. 5:7).
Hierom wordt Jehovah (dat immers een Naam van het Wezen is) אֱלֹהֵ֖ינוּ (ʼElōhēynu), ‘onze God’, in het meervoud,יְהוָֹ֥ה אֶחָֽד (Jehovāh ʼeḥād), ‘één Jehovah’ ofwel ‘een enig HEERE’, genoemd [Deut. 6:4].
Hoewel de Heilige Schrift leert dat er maar één en een enig God, ofwel één Wezen is, niettemin leert zij dat de Vader die ene God is, en de Zoon, Die Hij gezonden heeft (Joh. 17:3).
De Schrift maakt alle Goddelijke eigenschappen die een en hetzelfde zijn als het Goddelijke Wezen, aan Vader, Zoon en Heilige Geest gemeenschappelijk. Dit zullen wij bij de beschouwing van de afzonderlijke Personen in het bijzonder aantonen.
Als zij beveelt alleen één God godsdienstig te eren en te dienen (Matth. 4:10; Jes. 42:8), beveelt zij niettemin ook de Vader, de Zoon en de Heilige Geest een godsdienstige eer te bewijzen (1 Kor. 13:13; Openb. 1:4,5). Dit zullen wij aangaande iedere Persoon op de betreffende plaats met onderscheid aantonen.
De drie Personen worden steeds als gelijk vermeld, bijvoorbeeld in de instelling van de Doop (Matth. 28:19), in het hemelse getuigenis (1 Joh. 5:7), in de wens voor de kerk van Korinthe (2 Kor. 13:13), evenals in de zegenwens van Johannes aan de zeven Aziatische gemeenten (Openb. 1:4,5).
Omdat Zij dus onderling op een gelijke wijze samengevoegd worden in een zodanige waardigheid die maar aan één Goddelijk Wezen toekomt, blijkt dat dat ene Goddelijke Wezen aan Drie gemeenschappelijk is.
Antwoord op tegenwerpingen
De tegenpartijen wenden niets ten gunste van het tegendeel voor dan alleen deze zaken:
Tegenwerping 1. Iedere Persoon vereist Zijn Wezen, en wel Zijn bijzondere Wezen.
Daaruit besluiten zij dat hetzelfde Wezen in getal niet aan Drie gemeenschappelijk kan zijn.
Antwoord. Aan iedere menselijke persoon komt wel zijn bijzondere wezen toe, omdat het wezen van mensen eindig is en dus niet aan meer dan één mens gemeenschappelijk kan zijn. Maar men moet anders oordelen over het Goddelijke Wezen, Dat vanwege Zijn oneindigheid volstrekt gemeenschappelijk kan zijn aan Drie.
Tegenwerping 2. Een persoon is niets anders dan een enkelvoudige verstandelijke zelfstandigheid,* en daarom worden er, naar het getal van de Personen, enkelvoudige verstandelijke Wezens vereist.
Antwoord. Om een persoon uit te maken, is een enkelvoudig verstandelijk wezen niet genoeg, want dit is ook eigen aan een [van het lichaam] gescheiden ziel, die ondertussen geen persoon is. Maar om een persoon uit te maken, wordt bovendien vereist dat de persoon onmededeelbaar is. Omdat dit in het Goddelijke Wezen niet zo is, aangezien Dat vanwege Zijn oneindigheid aan Drie gemeenschappelijk is, zal dit niet een Persoon kunnen uitmaken.
Tegenwerping 3. Als drie Goddelijke Personen overeenkwamen in één Wezen, zouden Zij ook overeenkomen onder Elkaar, en zouden dus maar één Persoon uitmaken.
Antwoord. Zij komen weliswaar overeen, maar alleen in Hun ‘éne Derde’ ofwel in Hun Wezen. Maar daarom komen Zij nog niet overeen in een en dezelfde personaliteit. Vandaar dat Zij niet de ‘éne’ (unus), maar slechts ‘één’ (unum) zijn, volgens de woorden van Johannes: ‘Deze Drie zijn één’ (1 Joh. 5:7).