Klik op één
van de segmenten!
Dwaling omtrent Drie-eenheid
Gekoppelde paragrafen met "Dwaling omtrent Drie-eenheid"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 5 De Drie-eenheid van de Goddelijke Personen
5.19Antwoord op de sociniaanse tegenwerpingen vanuit de Schrift
Tegen deze grote hoofdzaak van de Drie-eenheid verzetten zich tegenwoordig vooral de socinianen, in navolging van de Joden en allerlei oude ketters; zij willen immers de oneindige God voortdurend naar hun eindige gedachten afmeten.
Hiertoe wordt door hen dus ook de Schrift misbruikt:
De Schriftplaatsen die Gods eenheid inscherpen:
‘Hoor, Israël, de HEERE onze God is een enig HEERE’ (Deut. 6:4).
‘Daar is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus’ (1 Tim. 2:5; zie ook 1 Kor. 8:4-6; Ef. 4:6).
Antwoord. Dit moet op Gods Wezen of op de Persoon van de Vader worden betrokken. Verder menen sommigen bij Mozes de drie Personen te vinden in ‘de HEERE’, ‘onze God’ en ‘de HEERE’. In de andere Schriftplaatsen komt Jezus ons voor als een Goddelijke Middelaar en Heere, en wordt ons aldus ook als God bekendgemaakt.
De Schriftplaatsen die alleen de Vader als God en Heerser schijnen voor te stellen (Joh. 5:44; 1 Kor. 12:4-6; Jud. vs. 4): ‘En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt’ (Joh. 17:3). Maar sommige van deze Schriftplaatsen schijnen even gepast van de Drie-enige God of ook van Christus Zelf als van de Vader verstaan te kunnen worden. Verder wordt nergens gezegd dat alleen de Vader God is, hoewel van Hem wordt getuigd dat Hij God is, en wel die God Die enig en alleen waarlijk deze Naam waardig is, niet in tegenstelling tot Christus, maar tot alle afgoden en zij die slechts schepselen zijn.
De Schriftplaatsen die de Goddelijke eigenschappen aan de Vader met uitsluiting van de Zoon schijnen toe te eigenen, zoals:
De eeuwigheid (Dan. 7:9).
De hoogste majesteit (Openb. 4:2).
De wijsheid (1 Tim. 1:17).
De onafhankelijkheid (Joh. 5:26; 1 Kor. 8:6).
De goedheid: ‘Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God’ (Matth. 19:17).
De persoonlijke eigenschappen van de Vader, zoals het leven zonder schenking van een ander in Zichzelf te hebben, komen weliswaar aan de Vader alleen toe, maar toch worden Zijn wezenlijke eigenschappen in diezelfde of in andere plaatsen eveneens aan de Zoon en de Geest toegeschreven. Bijgevolg worden niet deze Beide, maar alleen afgoden en schepselen daarvan uitgesloten. Verder leert Christus in Zijn aangehaalde woorden alleen dat men Hem niet in een volle zin ‘goed’ kan noemen zonder Zijn Godheid te erkennen. We gaan nu voorbij aan nog andere antwoorden.
De Schriftplaatsen die zelf de Naam ‘God’ tot de Vader schijnen te beperken, waarin de Zoon en de Geest ‘des Heeren’ of ‘Gods’ worden genoemd, en aldus van God Zelf onderscheiden worden. Maar elders ontvangen deze Beide ook de Naam ‘God’ en ‘Heere’, zowel wezenlijk als Persoonlijk. Verder wordt in de aangevoerde spreekwijzen ‘God’ en ‘Heere’ persoonlijk genomen voor de Vader, Die eveneens het Goddelijke Wezen heeft en de Eerste is onder de Personen.