Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Canonieke boeken

 

Gekoppelde paragrafen met "Canonieke boeken"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.

Boek I - Hoofdstuk 2 De Heilige Schrift

2.10De authentieke editie van de Schrift

De boeken van beide Testamenten worden alleen in hun oorspronkelijke en authentieke* talen voor canoniek en authentiek gehouden, omdat:

  1. Ze openbare stukken en geschriften zijn, die alleen gelden in de talen waarin ze geschreven zijn. Dit blijkt uit de diplomatieke documenten van koningen, uit testamenten en uit andere geschriften. Bij een opgekomen geschil wordt dan alleen het oorspronkelijke geschrift als authentiek erkend. 

  2. Alleen de profeten en de apostelen, als door de onmiddellijke en onfeilbare leiding van de Heilige Geest gedreven (2 Petr. 1:21), hebben de door God ingegeven en authentieke Schrift kunnen voortbrengen (2 Tim. 3:16). 

Vraag. Maar wat zijn dan die oorspronkelijke en authentieke talen? 

Antwoord. Allen erkennen dat het Oude Testament, dat aan de Joodse kerk in het bijzonder gegeven is, in de Hebreeuwse taal beschreven is. Behalve dat er enkele stukjes daarvan in Ezra, Daniël, Esther en Jeremía in de Chaldeeuwse taal voorkomen. Door allen wordt erkend dat het Nieuwe Testament, dat voor de algemene christelijke kerk geschreven is, in de Griekse taal beschreven is. Bijgevolg aanvaarden wij alleen in die talen de Schrift voor canoniek en authentiek. En dit niet alleen in de eigen handschriften – die de Goddelijke voorzienigheid om veel redenen en met een allerwijst beleid heeft laten verloren gaan – maar ook in de afschriften. Zo heeft de Israëlitische kerk vanouds geen taal behalve de Hebreeuwse van het Oude Testament, en de christelijke kerk geen taal behalve de Griekse van het Nieuwe Testament voor authentiek gehouden. 

Naar paragraaf

2.54Vijfde geschilpunt: de volmaaktheid van de Schrift

Eerste vraag: is de Schrift een volmaakt richtsnoer van geloof en leven?

Het vijfde geschilpunt met de pausgezinden ziet op de volmaaktheid van de Schrift. Men vraagt: is de Schrift zo volmaakt, dat zij alle leerstukken behelst die voor geloof en leven noodzakelijk zijn? 

De rechtzinnigen zeggen ‘ja’, en wel vooral om deze redenen:

  1. Er moet bij de Schrift niets bijgedaan en ook niets van haar afgedaan worden (Deut. 4:2; Gal. 1:8).

  2. Zij verklaart de ganse raad Gods aangaande onze zaligheid (Hand. 20:27; vgl. 26:22).

  3. Zij maakt ons volmaakt tot zaligheid (2 Tim. 3:15-17). 

Vergelijk wat wij eerder in § 11 aangevoerd hebben. 

De Joden, de mohammedanen en de pausgezinden ontkennen dat de Schrift een volmaakt richtsnoer van geloof en zeden is. De Joden doen dit om hun mondelinge wet, en de mohammedanen om hun Koran veilig te stellen. De pausgezinden doen dit om hun oneindige bijgelovigheden, die zij met de Schrift niet staande kunnen houden, van elders hoe dan ook te hulp te komen, alsook om de alleenheerschappij van de paus te bevestigen. Want deze heerschappij door te gebieden en te verbieden, door raad te geven, enzovoort, zou de paus niet zo kunnen oefenen, als in de Schrift alles gevonden werd wat noodzakelijk is om te geloven en te doen tot zaligheid.

Antwoord op roomse tegenwerpingen

De pausgezinden strijden gewoonlijk met deze zwakke redenen:

Tegenwerping 1. Veel dingen die noodzakelijk zijn om te kennen, staan niet in de Schrift. Bijvoorbeeld:

  1. Er staat niet wat voor remedie tegen de erfzonde er onder het Oude Testament geweest is voor de meisjes. Er staat ook niet wat voor remedie er geweest is voor de jongetjes die vóór de dag van de besnijdenis stierven. 

  2. Er staat niet op wat voor manier enige heidenen onder het Oude Testament zalig zijn geworden.

  3. De Schrift leert niets over de altijddurende maagdelijkheid van Maria.

  4. Zij leert niets over het onderhouden en vieren van het paasfeest en van de dag des Heeren.

  5. Zij leert ook niets over van de kinderdoop; enzovoort.

Antwoord. Óf die dingen zijn niet noodzakelijk om te kennen tot zaligheid, zoals het derde en vierde punt van de genoemde punten, óf het staat wel in de Heilige Schrift, bijvoorbeeld:

  1. De Heilige Schrift verklaart dat de algemene remedie tegen de erfzonde het bloed ofwel de genade van Christus is, onder beide Testamenten (1 Joh. 1:7; vgl. Hand. 15:11). Deze werd veeleer verzegeld dan teweeggebracht door de besnijdenis (Rom. 4:11).

  2. Hetzelfde kan ook op het punt over de heidenen geantwoord en toegepast worden.

  3. Ook zeggen wij dat de kinderdoop in het Nieuwe Testament voorkomt. Want daarin wordt uitdrukkelijk gezegd dat de Doop aan allen toekomt die het bloed en de Geest van Christus deelachtig zijn (Hand. 10:47), en dat de kleine kinderen vatbaar zijn voor het bloed en de Geest van Christus (Luk. 1:15; Jer. 1:5). Andere bewijzen voor deze zaak zullen wij elders voor de dag halen. 

Tegenwerping 2. Veel boeken van de Schrift die waarlijk canoniek zijn, zijn waarlijk verloren. Zowel uit het Oude Testament, zoals de boeken van Nathan en van Gad (1 Kron. 29:29), van Ahía en van Jedi (2 Kron. 9:29), en van Sálomo (1 Kon. 4:32), als uit het Nieuwe Testament de brief aan de Laodicenzen (Kol. 4:16) en een brief aan de Korinthiërs (1 Kor. 5:9). 

Antwoord. Deze boeken zijn óf niet canoniek geweest, óf ze zijn niet verloren, volgens de bewijsgrond van Matthéüs 5:18. 

De boeken van Nathan en van Gad heeft men mogelijk in de geschiedenissen van Samuël en van de Koningen. Hun namen, die daar overgeslagen zijn, zal Ezra in zijn boek Kronieken uitgedrukt hebben. 

Dat de geschriften van Sálomo die verloren gegaan zijn, canoniek zijn geweest, ontkennen wij. 

Een brief aan de Laodicenzen erkennen wij niet. Want de apostel maakt melding van een brief, niet πρός Δαοδικεῖς, ‘aan de Laodicenzen’, maar ἐκ Δαοδικείας, ‘uit Laodicéa’ (Kol. 4:16). 

Als er enige brief aan de Korinthiërs verloren is, is deze niet canoniek geweest. En dat de apostel in 1 Korinthe 5:9 over diezelfde eerste brief spreekt, lijkt het aanwijzende voornaamwoord τῇ, ‘deze’, aan te wijzen. 

En stel eens dat er enige canonieke boeken verloren waren (wat wij echter sterk ontkennen), dan zal daaruit toch niet met recht een wezenlijke onvolmaaktheid van de Schrift opgemaakt worden, tenzij men van tevoren bewezen heeft dat die boeken enig tot zaligheid noodzakelijk leerstuk gehad hebben, dat de boeken die nog over zijn, niet hebben.

Tegenwerping 3. Óf de afzonderlijke boeken van de Schrift zijn elk in het bijzonder volmaakt en behelzen alles wat noodzakelijk is tot zaligheid, óf zij zijn alle samengenomen volmaakt. Niet elk boek in het bijzonder, want waartoe zijn er dan zoveel boeken? Niet alle boeken, daar er veel verloren zijn. 

Antwoord. De afzonderlijke boeken zijn wezenlijk volmaakt,* voor zover ze tot hun doel en oogmerk en voor hun tijd volmaakt genoegzaam zijn. Ook is de gehele canon integraal volmaakt;* indien niet voor zover zij door de toevoeging van boeken geleidelijk gegroeid is, ten minste wel voor zover zij nu volmaakt en volkomen is. Bovendien hebben wij reeds met recht ontkend dat enig canoniek boek verloren gegaan is.

Tegenwerping 4. Het laatste argument van de pausgezinden is ontleend aan de overleveringen, waarover wij nu direct zullen handelen.

Naar paragraaf