Klik op één
van de segmenten!
Bijbelvertaling
Gekoppelde paragrafen met "Bijbelvertaling"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 2 Het beginsel van de godgeleerdheid, of: de Heilige Schrift
2.33De vertaling van de Schrift in de volkstaal
Nu zullen wij verdergaan met het gebruik of nut van deze regelmatige Schrift. Vooraf moet vaststaan dat het gepast en noodzakelijk is dat ze in de bekende talen van de volken vertaald wordt. Zonder vertaling kunnen zij geen behoorlijk gebruik van de Schrift maken. Toch wensten de roomsen doorgaans wel dat deze vertalingen vernietigd werden, omdat ze volgens hen een ‘kunstige uitvinding van de ketters’ zijn, om zo zelf hun dwang over het geweten des te beter te kunnen uitoefenen.
Vóór ons gevoelen dient het volgende:
Argument 1. De woorden van Paulus: ‘Alzo ook gijlieden, indien gij niet door de taal een duidelijke rede geeft, hoe zal verstaan worden hetgeen gesproken wordt? Want gij zult zijn als die in de lucht spreekt. ... Indien ik dan de kracht der stem niet weet, zo zal ik hem die spreekt, barbaars zijn, en hij die spreekt, zal bij mij barbaars zijn’ (1 Kor. 14:9,11).
Argument 2. Het voorbeeld van God Zelf, Die Zijn Woord eerst heeft laten schrijven in een taal die niet alleen aan enkele mensen eigen, maar voor het hele volk zeer bekend was.
Argument 3. De gave van allerlei talen, die God tegelijk met de uitbreiding van de kerk onder de heidenen aan Zijn dienstknechten gegeven heeft, om elk volk in hun eigen taal Zijn verborgenheden te doen horen.
Argument 4. De bijzondere voorzienigheid Gods, waardoor Hij, tegelijk met het doorbreken van het licht van het Evangelie, allerlei volken over de gehele aardbodem met genoeg vertalingen van Zijn Woord voorzien heeft, volgens de aantekeningen van de kerkleraars.
Verschillende oude vertalingen
Onder deze vertalingen zijn verschillende Latijnse vertalingen geweest, waarvan eertijds de ‘Italiaanse’ of ‘Gewone’ de beroemdste was, en waarvan men denkt dat nog enige gedeelten in de hedendaagse Latijnse Vulgaat overgebleven zijn.
Verder had men in het Grieks niet alleen de ‘Septuagint’, waarover al eerder gesproken is, maar ook de vertaling die door ene Aquila onder keizer Hadrianus, door ene Theodotion onder keizer Commodus, en door ene Symmachus onder keizer Derus of Severus gemaakt is. Al deze vertalingen, met nog twee andere van een onzekere herkomst, heeft Origenes, tegelijk met de Hebreeuwse tekst, zowel in Griekse als Hebreeuwse letters bij en naast elkaar gesteld en vergeleken. Van de drie eerste vertalingen hebben we nu niets meer over dan enkele fragmenten bij de kerkleraars.
De Chaldeeuwse parafrases, in het bijzonder die van Onkelos en Jonathan, zijn ook vanouds bekend.
De Syrische vertaling, zowel van het Oude als van het Nieuwe Testament, is eveneens van een zeer oude herkomst.
Gezien het bovenstaande blijft er niets van overeind dat de roomsen, met verdraaiing van Augustinus’ woorden, willen dat de Schrift enige eeuwen lang alleen in het Hebreeuws, Grieks en Latijn bekend zou zijn geweest.
Ook voeren zij dwaas aan dat de apostelen zelf de Schrift niet hebben vertaald. Want omdat zij tot een groter werk bekwaam waren, hielden ze zich daar gepaster mee bezig; ze stelden de Schrift van het Nieuwe Testament de kerk in de allerbekendste taal ter hand, en lieten de verdere vertaling daarvan met groot recht aan de ijver van anderen over.