Klik op één
van de segmenten!
Alwetendheid
KENNIS
Gekoppelde paragrafen met "Alwetendheid"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.
Boek II - Hoofdstuk 13 Gods verstand, kennis en wijsheid
13.12Het Goddelijke verstand als een daad wordt ‘alwetendheid’ genoemd
De daad van Gods verstand (dat wij onder het aspect van een ‘vermogen’ aangemerkt hebben), is de ‘kennis’. In het Grieks van onze tekst Romeinen 11:33 staat γνῶσις, ‘gnosis’. Deze kennis hebben wij, vanwege de uitgestrektheid van het voorwerp, al eerder ‘alwetendheid’ genoemd, omdat voor haar alle dingen naakt en inwendig geopend zijn [Hebr. 4:13].
Alwetendheid schrijft de Heilige Schrift op vele manieren aan het Goddelijke verstand toe:
Met absolute uitdrukkingen. Zij zegt dat Hij de einden der wereld beschouwt en alles wat onder de hemel is, doorziet (Job 28:24). Daarom noemt ze Hem אֵל דֵּעוֹת (ʼĒl dēʽōt), ‘een God der wetenschappen’ (1 Sam. 2:3; hierop zien ook 1 Sam. 16:7; 1 Kon. 8:39; Ps. 94:11; Ps. 139:3,4,6,12; Hand. 15:18; 1 Joh. 3:20).
Met ontkennende spreekwijzen. ‘Geen van Uw gedachten kan afgesneden worden’ (Job 42:2), of zoals anderen het vertalen: ‘Geen gedachte is voor U verborgen’ (vgl. Hebr. 4:13).
Met vergelijkende uitdrukkingen. God wordt ‘een Licht’ genoemd, in Hetwelk ‘gans geen duisternis is’ (1 Joh. 1:5). ‘Zijn ogen doorlopen de ganse aarde’ (2 Kron. 16:9). Hij telt al onze haren (Luk. 12:7). Daarom zegt Augustinus: ‘God is een en al oog, omdat Hij alles ziet’ (brief 148 aan Fortunatus).
Dit kan ook niet anders, want:
Hij kent alle dingen in Zichzelf, als Een Die voortreffelijker is dan alles.
Hij onderhoudt en regeert alle dingen, zoals ze van Hem voortgekomen zijn, en schenkt aan alle schepselen alles wat zij aan kennis en wijsheid hebben.
Als er ook maar het minste was waarvan Hij geen kennis had, zou Hij niet allervolmaaktst zijn, en bijgevolg zou Hij niet zijn wat Hij is, dat is: Hij zou geen God zijn.
13.24Eerste praktijk: Gods alwetendheid strekt tot Zijn verheerlijking
Wij gaan regelrecht over tot de praktijk van dit leerstuk. Zoals de tekst bovenaan dit hoofdstuk, Romeinen 11:33 en 34, ons aanwijst, geeft dit leerstuk ons uitmuntende stof tot verheerlijking van God, om namelijk uit te roepen: ‘O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods!’ En ook: ‘Den alleen wijzen God zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid’ (1 Tim. 1:17). Want:
Hij is geen redeloos wezen, dat door de natuur handelt, hetzij gedwongen of onbezonnen, maar een hoogst verstandelijk Wezen.
Hij bezit een onafhankelijk, allereenvoudigst, onveranderlijk, eeuwig en oneindig, en dus allervolmaaktst verstand.
Daardoor doorziet Hij niet vele, maar alle dingen, en alle waarheden van alle zaken, zo nauwkeurig alsof ze ‘naakt en geopend’ zijn voor Zijn ogen (Hebr. 4:13).
Niet alleen ziet Hij alles door en door, maar Hij richt en schikt ook al Zijn oordelen, wegen en werken wijs, zodat men moet uitroepen: ‘Hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen!’ En ook: ‘Hoe groot’, hoe menigvuldig, ‘zijn Uw werken! ... Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt’ (Ps. 104:24).
Roemen wij een mens boven een dier krachtens zijn verstand (Ps. 32:9)? Schatten wij iemand die in enige trap van kennis en wijsheid boven het gewone volk uitmunt, zo hoog, of iemand die enig staaltje van uitmuntende wijsheid en voorzichtigheid heeft laten zien? Hoe hoog en hoe groot zullen wij dan niet God schatten en achten, Wiens wijsheid hoger is dan de hemelen, dieper dan de hel, langer dan de aarde en breder dan de zee? (Job 11:8,9).
Als wij met onderscheid Zijn werken van de schepping, de voorzienigheid en de verlossing bedenken en overwegen, en die onuitsprekelijke raad des vredes en de hele huishouding van de drie Personen daaromtrent, zullen wij dan niet met de psalmist moeten uitbarsten: ‘Ik loof U, omdat ik op een heel vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken; ook weet het mijn ziel zeer wel’ (Ps. 139:14; Ps. 92:6; Jer. 10:12,13; Jer. 51:15,16)?
Zo krijgen wij door Gods kennis en wijsheid menigvuldige stof om Hem te verheerlijken.
Vraag. Maar op welke wijze moet dit vormgegeven worden?
Antwoord. Op zo’n manier dat:
Wij ons verwonderen met het hart (Ps. 139:14).
Wij roemen met de mond: ‘Ik loof U, o HEERE ...’, en: ‘O diepte! ...’
Wij met de werken een onverzadigbare en als het ware oneindige betrachting van de Goddelijke kennis navolgen. Hierover iets verderop meer.