Klik op één
van de segmenten!
Alwetendheid
KENNIS
Gekoppelde paragrafen met "Alwetendheid"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 4 God, in Zijn Namen, Wezen en eigenschappen
4.36Gods kennis strekt zich tot alles uit
Deze Goddelijke wijsheid strekt zich tegelijk tot alles uit:
‘Heere, Gij weet alle dingen’ (Joh. 21:17).
‘En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen Desgenen met Welken wij te doen hebben’ (Hebr. 4:13).
‘Want indien ons hart ons veroordeelt, God is meerder dan ons hart, en Hij kent alle dingen’ (1 Joh. 3:20).
Tot alles wat God kent, behoort in het bijzonder:
God Zelf, met Zijn Wezen, eigenschappen en Personen. Buiten deze kennis zou Hij niet volkomen zalig zijn en Zichzelf niet aan anderen kunnen openbaren. Zie deze Schriftplaatsen:
‘Niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon ...’ (Matth. 11:27).
‘Want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. ... Alzo weet ook niemand hetgeen Gods is, dan de Geest Gods’ (1 Kor. 2:10-11).
Alle dingen buiten Hem, die zonder meer mogelijk zijn door Zijn algenoegzaamheid, maar die Hij nooit doen wil. Deze kennis volgt noodzakelijk uit de kennis van Zichzelf en Zijn volmaaktheden.
Alle schepselen. Hij kent – en onderhoudt en bestuurt ook – elk schepsel afzonderlijk, evenals alle schepselen gezamenlijk in hun soorten, die Hij niet als een verstandelijke abstractie,[1] maar in alle bijzonderheden kent.
De grootste zaken, zoals de sterren, waarvan ‘Hij het getal telt’ en die ‘Hij alle bij namen noemt’ (Ps. 147:4). En ook de kleinste zaken, zoals onze ‘haren des hoofds’, die alle door onze hemelse Vader ‘geteld zijn’ (Matth. 10:30).
Niet alleen de goede daden van de mensen, maar ook de kwade, die Hij bepaalt en wijs bestuurt, en waarover Hij eens een nauwkeurig oordeel zal vellen (Spr. 5:21; 15:3; Job 34:21,22; Jer. 16:17): ‘(Want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen)’ (Jer. 32:19). Laat Hij het kwade ondertussen gebeuren, dan is dat om het goede en Zijn eer daardoor te bevorderen. Stelt Hij de straf uit, het is tot betoning van Zijn lankmoedigheid en een zwaardere straf voor de zondaar als hij Gods lankmoedigheid veracht. En al is het kwade voor Hem niet verborgen, Hij is evenwel ‘te rein van ogen’ dan dat Hij ‘het kwade zou zien en de kwelling aanschouwen’, met enig vermaak, of met een gedurig stilzwijgen en eeuwige verdraagzaamheid (Hab. 1:13).
De meest verborgen gedachten van het hart. Ook daarover zal het oordeel eens gaan (Rom. 2:16). Van deze gedachten wordt uitdrukkelijk gesproken (Ps. 139:1-4; Rom. 8:27): ‘En al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek’ (Openb. 2:23). Daarom wordt de Heere een ‘Kenner der harten van allen’ genoemd (Hand. 1:24). Zo kan de algemene, zekere en onmiddellijke kennis van de menselijke gedachten ook aan niemand buiten God worden toegeschreven: ‘Want Gij alleen kent het hart van alle kinderen der mensen’ (1 Kon. 8:39).
De toekomstige, vrijwillige en gebeurlijke voorvallen, want:
Ze worden nergens als voorwerp van de Goddelijke kennis uitgezonderd.
Ze kunnen niet pas in de uitkomst aan God bekend worden zonder dat men aan Hem afhankelijkheid en verandering zou toeschrijven.
Ja, ze worden ook uitdrukkelijk genoemd (Ps. 139:3-4; Jes. 41:22-23).
Als Hij ze niet wist, zou Hij ze niet onfeilbaar kunnen voorzeggen.
Hij kan niet onkundig zijn van Zijn besluit dat hierover van eeuwigheid gaat.
De socinianen en Vorstius, ja, ook sommige remonstranten, trekken deze kennis in twijfel of ontkennen ze totaal, als het gaat om een vastbepaalde en onfeilbare voorkennis. Dit doen ze ten gunste van de onafhankelijkheid van de menselijke vrije wil. Maar daarin volgen zij dus meer de gedachten van sommige heidenen dan het Woord des Heeren of de juiste rede.
Tegenwerpingen beantwoord
Toch wenden onze tegenstanders het volgende voor:
Tegenwerping 1. Er zijn Schriftplaatsen waarin aan God wordt toegeschreven:
Een tevergeefse verwachting, zoals: ‘Waarom heb Ik verwacht dat hij goede druiven voortbrengen zou, en hij heeft stinkende druiven voortgebracht?’ (Jes. 5:4).
Een berouw achteraf, zoals: ‘Toen berouwde het den HEERE dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart’ (Gen. 6:6).
Een leren door de uitkomst, zoals: ‘Want nu weet Ik, dat gij godvrezende zijt, en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden’ (Gen. 22:12).
Antwoord. Dat alles wordt menselijkerwijze van God gezegd en moet op een Gode betamelijke wijze worden verstaan:
De tevergeefse verwachting ziet op Gods lankmoedigheid en de billijkheid van de zaak, evenals de onbetamelijkheid van het handelen van de mensen.
Het berouw achteraf ziet op de verandering van Gods werk door de verdelging van de mensen die eerder waren voortgebracht.
Het leren door de uitkomst ziet op de zakelijke duidelijkheid die niet viel tegen te spreken.
Tegenwerping 2. De gebeurlijke en vrijwillige zaken hebben geen vastbepaalde waarheid vóór de uitkomst zelf.
Antwoord. Dit kan men geenszins toestemmen met betrekking tot God en Zijn besluit, hoewel het waar is ten aanzien van de zaken in zichzelf, de tweede oorzaken, en de menselijke kennis.
Tegenwerping 3. Uit een zodanige kennis van God zou een absolute noodzakelijkheid in de zaken en in God Zelf volgen.
Antwoord. De noodzakelijkheid van gevolg met betrekking tot Gods kennis en besluit, als eerste oorzaak, neemt de vrijwillige of gebeurlijke manier van gevolg, die op de tweede oorzaken ziet, geenszins weg. Evenzo wordt door de onveranderlijke standvastigheid van God geenszins Zijn vrijwilligheid benadeeld. Dit moeten immers onze tegenstanders zelf toestemmen, wat betreft die dingen waarvan zij erkennen dat ze door God vast besloten zijn.
[1] D.w.z. een algemeen begrip, waarin alle niet-essentiële elementen worden weggelaten.