Navigatie
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VII - Hoofdstuk 3

De sacramenten van de kerk

Genesis 17:11 : En dat zal tot een teken zijn des verbonds tussen Mij en tussen u.

3.1 Het tweede middel voor de toepassing is in de sacramenten 

Wij hebben gesproken over het eerste middel, waardoor God het geloof verwekt en de kerk vergadert. 

Nu volgt het tweede middel, waardoor Hij het verwekte geloof en de vergaderde kerk bevestigt en verzegelt. Dit middel is in de zegelen, die gewoonlijk sacramenten genoemd worden. Wij moeten eerst meer algemeen over deze sacramenten handelen, en dan meer bijzonder over elk sacrament. 

De algemene aard van de sacramenten wordt voorgesteld in Genesis 17:11

Het verklarende deel

3.2 De exegese van de tekst 

In deze woorden vertoont Jehovah, Die de besnijdenis tot een sacrament van de kerk instelt, de algemene aard van een sacrament, en dit naar haar wezenlijke delen:

  1. Het teken: וְהָיָה לְאוֹת (wᵉhāyā lᵉʼōt), ‘en [dat] zal zijn tot een teken’. 

    וְהָיָה (wᵉhāyā), ‘en [dat] zal zijn’, namelijk: ‘Niet alleen voor u, maar ook voor uw zaad ofwel voor uw nageslacht.’ Zo wordt de instelling van het sacrament te kennen gegeven. 

    לְאוֹת (lᵉʼōt), ‘tot een teken’. En terwijl Hij het instelt tot een teken, wijst Hij daardoor aan dat de aard van een sacrament in het algemeen hierin bestaat, dat het een teken van het genadeverbond is. De sacramenten immers worden in de Heilige Schrift gewoonlijk ‘tekenen’ genoemd (Gen. 9:12,13,17; Rom. 4:11; Ex. 12:13). 

    Een teken nu is tweeërlei: 

    1. Óf het stelt een zaak voor:

      • Hetzij een verleden zaak, en dan is het een gedenkteken.

      • Hetzij een tegenwoordige zaak, en dan is het een onderscheidend teken.

      • Hetzij een toekomstige zaak, en dan is het een voorspellend teken.

    2. Óf het verzekert bovendien, en dan pas is het een sacrament, en vandaar dat het een ‘zegel’ genoemd wordt (Rom. 4:11). 

    Hierom zijn de sacramenten niet alleen voorstellende, maar ook verzegelende tekenen. 

    Ook moet niet over het hoofd gezien worden dat God hier in Genesis 17:9-10 de besnijdenis Zijn ‘verbond’ genoemd heeft, terwijl Hij haar in onze tekst een ‘teken’ van het verbond noemt. Hij noemt dus door metonymie[1] de betekende zaak in plaats van het teken, om te kennen te geven dat de sacramenten eigenlijk* tekenen van de verzegelde zaak zijn, hoewel ze door een sacramentele spreekwijze ook de verzegelde zaak zelf zijn, vanwege die sacramentele vereniging waardoor degene die de tekenen wettig gebruikt, daardoor tegelijk de betekende zaak deelachtig wordt. Daarom wordt het brood in het Heilig Avondmaal het ‘lichaam’ van Christus genoemd (Luk. 22:19), de drinkbeker het ‘Nieuwe Testament’ in Christus’ bloed (Luk. 22:10), de Doop het ‘bad der wedergeboorte’ (Tit. 3:3) en het Pascha ‘Christus’ (Ex. 13:9, vgl. met 1 Kor. 5:7). Hier wordt dus tevens de stof* en de vorm* van een sacrament te kennen gegeven, namelijk de vereniging tussen het teken en de betekende zaak.

  2. De betekende zaak: בְּרִית (bᵉriyt), ‘des verbonds’. 

    De betekenis van dit woord hebben wij verklaard in [deel 2] boek 3, hoofdstuk 12, § 6. Hier wordt niet het verbond der natuur ofwel het wettische verbond bedoeld, aangezien dit vanwege zijn schending afgeschaft is, althans ten opzichte van degenen die onder het genadeverbond zijn. Daarom wordt hier niets anders te kennen gegeven dan het genadeverbond, waardoor God de God van Abraham en van zijn uitverkoren zaad heeft willen zijn. 

    Ondertussen worden hier twee onderhandelende partijen van dit verbond getekend: ‘Tussen Mij en tussen u.’ Hiermee wordt te kennen gegeven dat het verbond, hetwelk de sacramenten voorstellen en verzegelen, niet een eenzijdig verbond is, hetwelk óf alleen van de kant van God óf alleen van de kant van de mensen aangeboden wordt, maar een tweezijdig verbond, van beide partijen. Weliswaar zijn de partijen hier niet van weerszijden gelijk, en heeft de mens niet zodanig zijn eigen recht, dat hij al dan niet in het verbond zou kunnen toestemmen. Daarom ook eist God van Abraham niet uitdrukkelijk zijn toestemming. Toch eist Hij krachtens de aard van een verbond toestemming, hoewel impliciet, opdat hij vrijwillig de geëiste plichten zal volbrengen, als een ‘vrijwillig volk’. Daarom neemt Abraham stilzwijgend, door niet tegen te spreken, het hem door God aangeboden verbond aan. 

    De onderhandelende partijen worden hier uitgedrukt, namelijk: 

    1. God: ‘Tussen Mij’, opdat wij zouden verstaan dat God niet slechts de ene Partij is, maar de eerste Partij. Ja, en niet alleen de ene, en wel de eerste ofwel onafhankelijke Partij, maar ook de Auteur van het verbond, waarom het gewoonlijk ‘Gods verbond’ genoemd wordt. 

      God nu beloofde in deze verbondmaking met Abraham bijzonder het volgende:

      • Hij zou hem tot een God zijn (vers 1,7,8), dat is: Hij zou Zichzelf en al het Zijne ten koste leggen om hem gelukzalig te maken (Gen. 15:1).

      • Hij zou hem bij uitnemendheid vermenigvuldigen en hem maken tot een vader van zeer vele volkeren (vers 4,5), uit wie zeer vele koningen geboren zouden worden (vers 6). Ja, Hij zou hem maken tot een vader van alle gelovigen (Rom. 4:11).

      • Hij zou hem het land Kanaän en dus een eeuwige erfelijke bezitting geven (vers 8), namelijk tot een onderpand van het hemelse vaderland.

      • Hij zou zijn huisvrouw vruchtbaar maken, en uit haar, hoewel negentig jaren oud, zou een zoon geboren worden, die zich tot koningen der volkeren zou uitbreiden (vers 15,16).

      • Ja, ook zou Hij Ismaël, hoewel een goddeloze, zegenen, te weten naar het tijdelijke, zodat twaalf vorsten uit hem geboren zouden worden (vers 20). 

      Hij nu eiste dat Abraham:

      • Hem zou erkennen en houden voor God de Algenoegzame (vers 1).

      • Zou wandelen voor Zijn aangezicht, door geloof en boetvaardigheid.

      • Zijn verbond zou onderhouden (vers 9), door godvruchtig de door hem gedane verbondsbelofte te vervullen.

      • Het teken en het zegel bestendig zou waarnemen (vers 11-15).

      Vergelijk wat over deze zaak zal voorkomen in [deel 5] boek 8, hoofdstuk 1, § 22. 

    2. De kerk: ‘En tussen u’, namelijk Abraham, bij wie echter zijn ‘zaad’ gevoegd moet worden (vers 7):

      • Het enkel natuurlijke zaad, uitgezonderd alleen Ismaël (vers 21) en naderhand Ezau met zijn Edomieten. 

      • Het enkel geestelijke zaad, namelijk allen die zouden wandelen in de voetstappen van vader Abraham (Rom. 4:11,12,16,17; Gal. 3:29). 

      • Ook het natuurlijke en het geestelijke zaad samen. 

      Vergelijk boek 8, hoofdstuk 1, § 20. 

      Abraham zegt weliswaar aan God niets toe ofwel belooft Hem niets uitdrukkelijk, omdat hij zich uit de aard der zaak tot al Zijn eisen verplicht erkende. Ondertussen neemt hij door stil te zwijgen al Zijn eisen aan. Ook eist hij niets uitdrukkelijk van God, omdat hij Hem Die het beloofde, erkende getrouw te zijn, behalve dat hij eiste, of liever bad om het leven van Ismaël (vers 18). 

      Bijgevolg is er een wederzijdse toestemming van de partijen bijgevoegd, die tot het wezen* van een verbond behoort, maar van Gods kant een expliciete en van Abrahams kant een impliciete.
       

[1] Een stijlfiguur waarbij in plaats van het bedoelde iets anders wordt genoemd.

Het leerstellige deel

3.3 God heeft Zijn verbond met de kerk door allerzekerste tekenen en zegelen willen bevestigen 

Het is bij God dus gebruikelijk om Zijn verbond met de kerk door zekere tekenen en zegelen te bevestigen.

Dit wordt bewezen uit de Schrift

Wij zien dat Hij dit gedaan heeft:

  1. Bij het natuurverbond, dat werd bevestigd door een dubbel teken: van de boom des levens en van de boom der kennis des goeds en des kwaads (Gen. 2:9,17). 

  2. Bij het genadeverbond:

    • Bij de eerste vernieuwing van het genadeverbond, met Noach en de zijnen, heeft Hij de ark (Gen. 6:18, vgl. met 1 Petr. 3:20; 2 Petr. 2:5) en de regenboog (Gen. 9:12-16) tot tekenen van het verbond ingesteld.

    • Bij de tweede vernieuwing van datzelfde verbond, met Abraham, heeft Hij de besnijdenis ingezet (Gen. 17:9-11). 

    • Bij de derde vernieuwing, met Israël onder Mozes, heeft Hij bij de besnijdenis het pascha (Ex. 12), de offeranden en de gehele ceremoniële wet gevoegd.

    • Bij de plechtige voltrekking van het genadeverbond onder de Messías heeft Hij een tweeërlei teken ingezet: de Doop (Matth. 28:19, vgl. met 1 Petr. 3:21) en het Heilig Avondmaal, met afschaffing van de besnijdenis en het pascha (Matth. 26:26-28). 

    • Ja, ook heeft Hij in de sabbatsrust van de zevende dag een teken willen geven van de eeuwige schenking en de volmaakte bezitting (Hebr. 4:8-10).

3.4 Dit wordt bevestigd met redenen 

De redenen van dit beleid kunnen deze zijn:

  1. Opdat God Zich zou neerbuigen en voegen naar onze zwakheid. Want hoewel alleen Gods Woord voor ons genoeg kon en ook moest zijn, heeft Hij er toch tekenen en zegelen bij willen voegen, opdat wij de beloften van het verbond niet alleen zouden horen, maar ook zien en met de uitwendige* zintuigen waarnemen (Jes. 7:9-11; Jes. 38:7).

  2. Opdat Hij ons door het zintuiglijke (sensibilia), tot het verstandelijke (intelligibilia), namelijk de geestelijke, hemelse en eeuwige dingen, zou opleiden (Joh. 3:11,12). 

  3. Opdat, evenals de dood en de zonde ons ingenomen hebben door de uitwendige zintuigen, het gehoor samen met het gezicht (Gen. 3:6; Jer. 9:21), Hij zo ook door diezelfde vensters van de zintuigen de remedie tegen de dood en de zonde zou verschaffen.

  4. Al onze kennis begint grotendeels met de zintuigen, omdat volgens de filosofen niets in het verstand is wat niet tevoren in de zintuigen geweest is. Al onze onderwijzing, zolang wij in deze onvolmaaktheid zijn, vindt plaats door tekenen: niet alleen tekenen die aan het gehoor worden voorgesteld, maar ook tekenen die voor het gezicht openstaan. Daarom heeft het God goedgedacht om ook in geestelijke dingen, die het genadeverbond betreffen, op de gewone wijze met de kerk te handelen.

3.5 De beschouwing van het woord ‘sacrament’ en zijn etymologie 

Om dan de aard van deze tekenen des te gepaster te kunnen voorstellen, zullen wij met het woord moeten beginnen. Een ‘sacrament’ betekent gewoonlijk een heilige zaak ofwel een zaak die tot een heilig gebruik bestemd is. 

Bij de Latijnse schrijvers betekende ‘sacrament’:

  • Enig geld of pand, door twistende partijen bij de priesters in een heilige plaats neergelegd, dat als boete betaald moest worden door degene die de zaak verloor.

  • Een eed, met een heilige plechtigheid gedaan, in welke betekenis het in militaire zaken dikwijls gebruikt wordt. 

Bij de kerkelijke schrijvers betekent ‘sacrament’ allerlei verborgenheid, allerlei heilige plechtigheid, waardoor verborgen geestelijke dingen bedekt en afgeschaduwd werden. Men leest dat het woord door Tertullianus voor het eerst gebruikt wordt. 

Homoniemen en synoniemen

Voor zover ‘sacrament’ in het bijzonder de zegelen van het verbond betekent, komt het niet altijd in een en dezelfde zin voor, want:

  • Soms betekent het alleen het sacramentele element (Gen. 17:11; Rom. 4:11).

  • Soms betekent het het gehele sacramentele samenstelsel,* zoals dat een teken en een betekende zaak omvat (1 Petr. 3:21). 

Bij de Griekse schrijvers wordt zeer dikwijls het woord μυστήριον, ‘verborgenheid’, gebruikt. Daardoor gaven zij deels de verborgen leerstukken van de christelijke godsdienst (1 Tim. 3:16; Ef. 5:32), deels de tekenen en zegelen van het genadeverbond te kennen. Zij gebruikten dit woord omdat de verborgen godsdienstoefeningen van de Grieken oudtijds uit menigvuldige plechtigheden bestonden, en omdat die uitwendige plechtigheden een verborgen betekenis hadden. 

De Schrift noemt de sacramenten juister:

  • ‘Tekenen van het verbond’ (Gen. 9:12,13; Gen. 17:11).

  • ‘Zegels van de rechtvaardigheid des geloofs’ (Rom. 4:11).

  • Eenvoudig* ‘tekenen’ (Ex. 12:13). 

  • ὑποδείγματα, ‘voorbeeldingen’ (Hebr. 8:5; Hebr. 9:23).

  • ἀντίτυπα, ‘tegenbeelden’ (1 Petr. 3:21). 

Deze benamingen zijn veel betekenisvoller, hoewel wij ons niet willen verzetten tegen het nu algemene gebruik van het woord ‘sacrament’.

3.6 De definitie van een sacrament 

Wat de zaak aangaat, een sacrament wordt het kortste gedefinieerd als: Een teken en een zegel van het genadeverbond

  1. In deze definitie wordt een sacrament een ‘teken’ genoemd, dat is: een zodanig iets dat door zijn onmiddellijke waarneming een gedachte aan een andere zaak verwekt:

    • Hetzij dit een natuurlijk verband met die zaak heeft, zoals in natuurlijke tekenen, bijvoorbeeld wanneer rook te kennen geeft dat er vuur aanwezig is. 

    • Hetzij dit alleen een zedelijk* verband met die zaak heeft, dat voortvloeit uit de instelling. Zodanige tekenen zijn de sacramenten. 

    De tekenen stellen voor:

    • Een verleden zaak, zoals de gedenktekenen, die strekken om het geheugen op te frissen (Joz. 4:6).

    • Een tegenwoordige zaak, zoals de onderscheidende tekenen (Ez. 20:12; Deut. 6:8).

    • Een toekomstige zaak, zoals de voorspellende tekenen (Jes. 7:11,14). 

    Daarom moet men vasthouden dat al deze dingen in de sacramenten samenkomen. 

  2. Niet alleen wordt een sacrament een teken genoemd, maar ook een ‘zegel’ (Rom. 4:11), aangezien het niet alleen voorstelt, maar door voor te stellen ook bevestigt en de beloften verzegelt. Het heeft de hoedanigheid van een secundair Goddelijk getuigenis, waardoor dat primaire getuigenis, dat in de belofte begrepen ligt, ten aanzien van ons in het bijzonder bevestigd wordt.

  3. Een sacrament is een teken en een zegel ‘van het genadeverbond’ (Gen. 17:11; Matth. 26:28, vgl. met Ex. 24:8). En dat van weerskanten: ‘Tussen Mij en tussen u’ (Gen. 17:11), aangezien daardoor én God aan ons Zijn beloften verzegelt, én wij wederkerig aan God onze gehoorzaamheid verzegelen. Ook verzegelt een sacrament niet alleen het inwendige verbond, dat tussen God en iedere individuele ware gelovige is, maar ook het uitwendige verbond, dat tussen God en een zeker volledig gezelschap is:

    • Hetzij een nationaal gezelschap, zoals het geweest is onder het Oude Testament, namelijk tussen God en de gehele Joodse natie.

    • Hetzij op de een of andere manier kerkelijk, zoals de sacramenten onder het Nieuwe Testament de gemeenschap van de leden van een afzonderlijke kerk verzegelen (1 Kor. 10:17). 

3.7 De stof van een sacrament 

Dus zijn er in de stof* van een sacrament twee bestanddelen: een teken en een betekende zaak.

  1. Het teken is ook weer tweeërlei, namelijk:

    1. Voorstellend, want het element is:

      • Zichtbaar en tastbaar, zoals blijkt uit een inductieve* redenering vanuit alle gewone sacramenten van beide huishoudingen.*

      • Door God ingesteld, zoals alle sacramenten duidelijk maken, want anders is alles, wat het ook moge zijn, onbekwaam om het genadeverbond aan ons te betekenen en te verzegelen.

    2. Toepassend. Dan gaat het om het gebruik van de elementen en om die plechtigheden waarmee ze óf uitgedeeld worden door de dienaar, óf ontvangen worden door het volk. 

    Dit dubbele teken komt samen om een sacrament uit te maken, zodat de elementen buiten het gebruik om geen sacramenten zijn, niet ervóór en niet erna. 

  2. De betekende zaak is geestelijk en onzichtbaar, namelijk het genadeverbond en zijn Middelaar en weldaden ervan, waarover gehandeld is in [deel 3] boek 5, hoofdstuk 4. 

3.8 De vorm van een sacrament is de sacramentele vereniging 

De vorm* nu is de vereniging van het teken met de betekende zaak: 

  1. Niet een lichamelijke vereniging, door aanraking en samenbestaan* teweeggebracht, zoals er is tussen twee planken die met lijm aan elkaar gehecht zijn.

  2. Niet een denkbeeldige vereniging, zoals er is tussen het ziende oog en de geziene zaak.

  3. Niet een eigenlijk geestelijke vereniging, zoals er is tussen Christus en een gelovige.

  4. Maar een sacramentele vereniging. De betekende zaak ligt niet in het teken begrepen en nog veel minder is het teken er op natuurlijke* wijze. Toch is er krachtens de Goddelijke instelling en belofte een zodanig zedelijk* verband tussen het teken en de betekende zaak, dat degene die de tekenen ontvangt overeenkomstig de Goddelijke instelling, tegelijk de betekende zaak ontvangt. Dit blijkt in:

    • De besnijdenis (Gen. 17:7,11).

    • Het pascha (Ex. 12:13).

    • De Doop (Mark. 16:16; Gal. 3:27; Rom. 6:4).

    • Het Heilig Avondmaal (1 Kor. 10:16). 

    Die vereniging vooronderstelt de spreekwijzen die alle sacramenten van beide huishoudingen* gemeen hebben en waardoor het betekende gezegd wordt van het teken. Bijvoorbeeld wanneer de besnijdenis het ‘verbond’ genoemd wordt (Gen. 17:9,10), de plechtigheid van het pascha een ‘offerande’, een ‘voorbijgang’ (Ex. 12:27), de Doop het ‘bad der wedergeboorte’ (Tit. 3:5), de drinkbeker het ‘Nieuwe Testament’ (Luk. 22:20) en de Rotssteen ‘Christus’ (1 Kor. 10:4). 

Drie fundamenten

Er worden drie fundamenten van deze vereniging opgemerkt:

  1. De gelijkenis en analogie* tussen het teken en de betekende zaak, die in alle sacramenten noodzakelijk voorondersteld wordt, zoals uit een inductieve* redenering blijkt.

  2. De Goddelijke instelling, die een bevel bevat, waardoor de mensen de plicht opgelegd wordt om de elementen tot dat heilige doeleinde te gebruiken, en een belofte, die aan de rechte gebruikers de verzekering geeft dat zij ze niet tevergeefs zullen gebruiken. Een zodanige instelling wordt bevestigd door een inductieve redenering vanuit alle sacramenten van beide Testamenten. Het woord van de instelling wordt ‘wijding’ (consecratie), ‘zegening’, ‘heiliging’ en ‘afzondering’ genoemd. 

  3. Het gebruik, door Goddelijk gezag voorgeschreven, waarvan de kracht zo groot is, dat bij gebrek ervan het sacrament geen sacrament is voor deze of gene die wel met het lichaam aanwezig is en het ontvangt, terwijl het voor anderen ten hoogste krachtdadig is. 

Het gevolg hiervan in de sacramentele spreekwijze

Op deze sacramentele vereniging wordt de sacramentele spreekwijze gegrond, waardoor:

  1. Het teken gezegd wordt van de betekende zaak, zoals wanneer de heiligmaking van het hart een besnijdenis genoemd wordt (Rom. 2:29). 

  2. De betekende zaak gezegd wordt van het teken, wanneer bijvoorbeeld de besnijdenis het verbond (Gen. 17:11) en het brood het lichaam van Christus genoemd wordt (Matth. 26:26).

  3. De uitwerking van de betekende zaken gezegd wordt van het teken, bijvoorbeeld wanneer aan de Doop de wedergeboorte toegeschreven wordt (Tit. 3:5).

  4. De eigenschap van het teken toegeschreven wordt aan de betekende zaak, zoals wanneer de breking die aan het brood toekomt, toegeschreven wordt aan het lichaam van Christus (1 Kor. 11:24).

  5. De eigenschap van de betekende zaak toegeschreven wordt aan het teken, zoals wanneer aan de uitwendige Doop de vergeving der zonden toegeschreven wordt (Hand. 22:16). 

Deze spreekmanier wordt ook in andere zaken niet zelden gebruikt (bijvoorbeeld Gen. 41:26,27; Dan. 4:20-22; Dan. 7:17,23,26; Matth. 13:37-39; Openb. 17:9,12).

Ook vindt er vanwege deze sacramentele vereniging, niet door de Goddelijke instelling en belofte, een verandering van de elementen plaats (geen natuurlijke, maar veeleer een zedelijke ofwel relatieve* verandering, ten aanzien van het heilige gebruik), en een zekere mystieke* omkering in de betekende zaken, die de Griekse schrijvers tropé, metabolé, metastoichesis, metapoiesis, en de Latijnse schrijvers oudtijds in een gezonde zin ‘transsubstantiatie’ noemden, aangezien een zelfstandigheid* gesteld wordt in plaats van een zelfstandigheid, die men naderhand als het ware getranssubstantieerd heeft in een natuurlijk μετουσία, ‘medebestaan’. 

3.9 De Auteur van de sacramenten 

De Auteur van de sacramenten is alleen God, zoals blijkt uit:

  • Een doorgaande inductieve* redenering vanuit de besnijdenis (Gen. 17:7,9 e.v.), het pascha (Ex. 12), de Doop (Matth. 28:18,19) en het Heilig Avondmaal (1 Kor. 11:23).

  • De aard der zaak zelf, aangezien God alleen de weldaden die door de sacramenten beloofd worden, kan bewerkstelligen.

  • Het feit dat de sacramenten de allerplechtigste daden van de godsdienst zijn, hoedanige ongetwijfeld alleen God kan instellen (Ex. 20:18,19; Jes. 19:13; Matth. 15:9; Jak. 4:12). 

De bedienaars

De bedienaars nu zijn alleen diegenen aan wie Christus de macht gegeven heeft om het Woord openbaar te prediken (Matth. 28:19,20), die hierom ‘uitdelers der verborgenheden Gods’ genoemd worden (1 Kor. 4:1,2). Hoewel het alleszins hun plicht is om de sacramenten getrouw te bedienen, overeenkomstig het voorschrift van de Auteur, moet hun echter niet óf de waardigheid, óf de krachtdadigheid van het sacrament toegeschreven worden. Want deze, uitgaande van het wettige gebruik, hangen alleen van de Goddelijke beloften af (Matth. 3:11).

3.10 Vijfderlei doeleinde van de sacramenten 

Het algemene doeleinde van de sacramenten is:

  1. Aan de mens op een menselijke wijze door zintuiglijke tekenen:

    • Het genadeverbond en de Middelaar en alle weldaden ervan voor te stellen en aan te bieden: ‘Neemt’ (Matth. 26:26).

    • Te nodigen om de verbondsvoorwaarden te vervullen, dat is: om Christus door een levend geloof aan te nemen: ‘Neemt, ... dat is Mijn lichaam’ (Matth. 26:26, vgl. met Joh. 1:12).

    • Wanneer de voorwaarde volbracht is, de ‘rechtvaardigheid des geloofs’ te verzegelen (Rom. 4:11, vgl. met Gen. 17:11). 

    Dit verbond nu verzegelt niet alleen aan Gods kant: ‘Ik zal u tot een God zijn’, maar ook aan onze kant: ‘Wij zullen U tot een volk zijn’ (Jer. 31:1,2; 2 Kor. 6:18), namelijk naar de aard van een verbond, dat in een ὁμολογία, ‘overeenkomst’, ofwel onderlinge toestemming bestaat.

  2. De gemeenschap der heiligen te betuigen, dat is: niet alleen de vereniging die wij hebben met Christus als het Hoofd, maar bovendien ook de gemeenschap die wij oefenen met allen die deze vereniging deelachtig zijn, als met de leden (1 Kor. 10:16-22; 1 Kor. 12:12,13).

  3. Het genadeverbond en al zijn weldaden evenals de gemeenschap der heiligen te verversen, ja, in gedurige gedachtenis te doen houden (Ex. 12:14,17; Luk. 22:19; 1 Kor. 11:26). 

  4. Kentekenen van de ware godsdienst en van de ware kerk te zijn, waardoor men de christelijke waarheid belijdt, als een lidmaat van de ware kerk erkend en van ongelovige en ketterse mensen onderscheiden wordt (Hand. 2:41). Hierop zag eertijds ook de besnijdenis met de bijbehorende ceremonieën, als een ‘middelmuur des afscheidsels’ (Ef. 2:14), toen het woord ‘onbesnedenen’ de ongelovigen aanduidde (1 Sam. 17:26,36; Jes. 52:1). In de eerste kerk werden degenen die Christus beleden en in de kerk werden aangenomen, direct gedoopt (Hand. 2:38,41; Hand. 9:18; Hand. 10:48; Hand. 16:33). Zij betuigden ook standvastigheid in de leer en in de gemeenschap door de breking van het brood (Hand. 2:41; vgl. 1 Kor. 10:20,21).

  5. Door al deze dingen het geloof te bevestigen en te versterken, en tevens de eeuwige zaligheid krachtdadig te bevorderen (Mark. 16:16; Hand. 2:38, vgl. met vers 40; 1 Petr. 3:20,21). 

3.11 Overeenkomst en onderscheid tussen het Woord en de sacramenten 

Uit wat gezegd is, kan gemakkelijk de overeenkomst en het onderscheid tussen het Woord en de sacramenten afgeleid worden. Want door beide wordt hetzelfde genadeverbond, dezelfde Middelaar ervan en dezelfde weldaden voorgesteld. Maar:

  • Het Woord belooft, de sacramenten bevestigen en verzegelen (Gen. 17:11, vgl. met Rom. 4:11). 

  • Het Woord verwekt het geloof, de sacramenten voeden en sterken het. 

  • Het Woord werkt algemener, ten aanzien van iedereen, tot voortbrenging van het geloof, de sacramenten werken beperkter, ten aanzien van de gelovigen, tot versterking van het gewerkte geloof. 

  • Het Woord kan zonder het gebruik van de sacramenten zalig maken, maar niet het gebruik van de sacramenten zonder het Woord. 

  • Door het Woord horen wij de beloften en de geestelijke weldaden van het verbond, door de sacramenten zien wij ze ook, op hun wijze. 

Een sacrament is dus niets anders dan een zichtbaar Woord, opdat wij door het te horen, te zien en te tasten, meer bevestigd zouden worden in ons geloof (1 Joh. 1:1; Ps. 34:9).

3.12 Verdeling van de sacramenten 

De sacramenten nu zijn:

- Sacramenten van het werkverbond: de boom des levens en de boom der kennis des goeds en des kwaads, waarover wij uitvoerig onderwezen hebben in [deel 2] boek 3, hoofdstuk 12, § 20-21.

- Sacramenten van het genadeverbond. Deze sacramenten behoren óf tot het Oude, óf tot het Nieuwe Testament. 

 

Het Oude Testament heeft:

  1. Buitengewone sacramenten, namelijk:

    • De ark: ‘Met u zal Ik Mijn verbond oprichten; en gij zult in de ark gaan’ (Gen. 6:18, vgl. met Hebr. 11:7; 1 Petr. 3:20,21). Want hier is zowel het genadeverbond als een betekenend en verzegelend symbool: ‘Gij zult in de ark gaan.’

    • De regenboog (Gen. 9:12-18; vgl. Jes. 54:9,10; Openb. 4:3; Openb. 10:1; Ez. 1:28).

    • De vuur- en wolkkolom (Ex. 13:20-21; Num. 12:5, vgl. met 1 Kor. 10:1,2; Ps. 105:39).

    • De Rode Zee (Ex. 14:15 e.v., vgl. met 1 Kor. 10:1,2).

    • Het manna (Ex. 16:3 e.v., vgl. met Joh. 6:31-36; 1 Kor. 10:2,3).

    • Het water uit de steenrots (Ex. 17:2-8, vgl. met 1 Kor. 10:4). 

    De vier laatstgenoemde sacramenten van het Oude Testament waren als het ware rondtrekkend en voorbijgaand.

  2. Twee gewone sacramenten: 

    • Het ene sacrament betekende en verzegelde de geestelijke geboorte, namelijk de besnijdenis (Gen. 17).

    • Het andere was een sacrament van voeding, namelijk het pascha (Ex. 12).

Hierover zullen wij in de twee volgende hoofdstukken, zo God wil, in wat meer bijzonderheden handelen.

Het Nieuwe Testament heeft geen buitengewone, maar alleen twee gewone sacramenten, die met de gewone sacramenten van het Oude Testament overeenkomen:

  • De Doop (Matth. 28:18,19).

  • Het Heilig Avondmaal (Matth. 26:26,27).

Hierover zal het in de twee volgende hoofdstukken, zo God wil, uitvoerig gaan. 

Vergelijking tussen de sacramenten van het Oude en het Nieuwe Testament

Bij ons huidige onderwerp hoort alleen nog de vergelijking tussen de sacramenten van het Oude en het Nieuwe Testament:

  1. Ten aanzien van de overeenkomst:

    • In de algemene aard van de tekenen en in de betrekking tot de betekende zaak.

    • In de Auteur: God.

    • In de betekende Zaak: Christus met Zijn weldaden.

    • In het instrument van de toepassing, omdat ze beide een en hetzelfde verbond verzegelen, dat door ons geloof aangenomen moet worden. Daarom worden ze ἀντίτυπα, ‘tegenbeelden’, genoemd, dat is: typen ofwel beelden die van hetzelfde voorbeeld* afgeleid en met dezelfde vorm* getekend zijn, en die op dezelfde Christus zien (1 Petr. 3:21). Dit werkt Paulus verder uit in 1 Korinthe 10:1-4.

  2. Ten aanzien van het onderscheid, dat blijkt in de accidenten* en de omstandigheden:

    • In de uitwendige tekenen en plechtigheden, die onder het Nieuwe Testament meer natuurlijk en eenvoudig, en dus minder veranderlijk zijn.

    • In het getal.

    • In het grotere gebruiksgemak onder het Nieuwe Testament ten opzichte van het Oude Testament.

    • In de uitgebreidheid van degenen die er het voorwerp van waren, omdat de sacramenten van het Oude Testament beperkt waren tot alleen de nakomelingen van Abraham, terwijl die van het Nieuwe Testament zich tot alle volkeren uitstrekken.

    • In de helderheid en de krachtdadigheid om te betekenen.

    • In de duur.

    • In de evangelische zoetheid, omdat die van het Oude Testament iets van de wettische strengheid meebrachten. 

Augustinus noemt de sacramenten van het Nieuwe Testament dus met recht ‘weinige in plaats van vele, zeer gemakkelijk in hun gebruik, zeer heerlijk in hun betekenis, zeer zuiver in hun onderhouding’. 

Het weerleggende deel

3.13 Eerste vraag: moet het woord ‘sacrament’ in de kerk geduld worden? 

Men vraagt ten eerste: moet het woord ‘sacrament’ in de kerk geduld worden? 

Het gevoelen van verschillende partijen

De socinianen, niet zozeer uit haat tegen het woord als wel tegen de zaak, verwerpen het, om des te gemakkelijker ook andere namen die dodelijk voor hen zijn, bijvoorbeeld de namen ‘Drie-eenheid’, ‘Persoon’ en ‘voldoening’, te kunnen uitbannen. 

De wederdopers laten het ongebruikt omdat het niet in de Heilige Schrift staat. 

De pausgezinden lasteren dat wij het woord niet kunnen dulden.

Het gevoelen van de gereformeerden 

De gereformeerden geven wel de voorkeur aan een Schriftuurlijke benaming boven deze Latijnse, die bij het gewone volk onbekender is. Echter verwerpen noch verwaarlozen zij het woord, getuige de ervaring van al onze godgeleerden en van de schrijvers van de geloofsbelijdenissen van onze kerk. Ja, zij menen zelfs dat dit woord niet uitgebannen moet worden, want:

  1. Het heeft een kerkelijk burgerrecht verkregen door een langdurige bezitting.

  2. Er is geen rechtmatige reden om het uit te bannen.

  3. Zij menen dat wanneer de zaak zelf gezond behouden is, het verboden is om over een reeds in gebruik gekomen woord te twisten (2 Tim. 2:16). 

Antwoord op een tegenwerping

De socinianen en de wederdopers hebben niets wat zij hiertegen kunnen inbrengen dan dit:

Tegenwerping. Het is een woord dat niet in de Heilige Schrift staat. 

Antwoord. De zaak die erdoor betekend wordt, staat wel in de Heilige Schrift, en de Heilige Schrift spreekt niet in het Latijn, maar in het Hebreeuws en het Grieks. Daarom zal het gehele vraagstuk hierop uitkomen: moeten de woorden אוֹת (ʼōt), σημεῖον en σφραγίς vertaald worden door ‘teken’ of ‘zegel’, dan wel door ‘sacrament’? En zo zal het een louter filosofisch vraagstuk worden. 

3.14 Tweede vraag: wordt een sacrament gepaster gedefinieerd als een ‘handeling’ dan door een ‘teken’? 

Men vraagt ten tweede: wordt een sacrament nauwkeuriger beschreven als een ‘handeling’ dan door een ‘teken’?

Het gevoelen van de pausgezinden en de lutheranen

De pausgezinden en de lutheranen menen dat het nauwkeuriger als een ‘handeling’ dan als een ‘teken’ gedefinieerd wordt, om des te gemakkelijker hun transsubstantiatie en consubstantiatie te kunnen voorstaan. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden willen liever het tegenovergestelde, want:

  1. De Heilige Schrift stelt het zo (Gen. 17:11; Rom. 4:11; 1 Petr. 3:21).

  2. Een handeling en een teken zijn ongelijke dingen, geheel en al van elkaar onderscheiden. Dus, omdat een sacrament – wat de tegenpartijen zelf toestemmen – gedefinieerd kan worden als een teken, volgt daaruit dat het niet gedefinieerd kan worden als een handeling.

  3. De handelingen die tot de volkomenheid of het wezen* van een sacrament behoren, komen er niet eenvoudigerwijs* als handelingen in voor, maar als betekenende handelingen ofwel als tekenen. 

Antwoord op tegenwerpingen

Hiermee is het volgende niet in strijd:

Tegenwerping 1. De sacramenten betekenen door middel van handelingen. 

Antwoord. Dit hebben allerlei tekenen gemeen, die daarom toch niet ophouden tekenen te zijn.

Tegenwerping 2. De sacramenten zijn buiten het gebruik ofwel de handeling om geen sacramenten. 

Antwoord. Hieruit wordt zeer kwalijk geconcludeerd dat het gebruik het algemene begrip* is in de definitie van een sacrament.

Tegenwerping 3. Het teken is slechts een gedeelte van het sacrament, en daarom kan het ook niet als een teken gedefinieerd worden.

Antwoord. Het teken, stoffelijk* of in onderscheid van de betekende zaak aangemerkt, maakt bij ons het algemene begrip van een sacrament niet uit, maar wel vormelijk* aangemerkt, voor zover het tegelijk ook de betekende zaak aanduidt, en aldus is het geen gedeelte van het sacrament.

3.15 Derde vraag: zijn de sacramenten enkel tekenen en kenmerken van de christelijke belijdenis? 

Men vraagt ten derde: zijn de sacramenten enkel tekenen ofwel kenmerken van de christelijke belijdenis, of zijn ze ook zegelen, die de Goddelijke beloften verzegelen? 

Het gevoelen van verschillende partijen

De socinianen en de wederdopers stellen dat ze enkel tekenen zijn, omdat zij ten gunste van de vrije wil de onfeilbare zekerheid van de genade en de zaligheid niet aanvaarden. 

De pausgezinden en de lutheranen schrijven dat ook aan ons toe (omdat wij ontkennen dat wij in het Heilig Avondmaal het lichaam en bloed van Christus binnen ons ontvangen), maar door een onbeschaamde lastering. 

Hoewel de pausgezinden niet stellen dat ze enkel tekenen zijn, toch staan zij niet toe dat ze ook zegelen zijn, omdat zij de onfeilbare zekerheid van de zaligheid loochenen.

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden geloven niet dat de betekende zaak in de tekenen begrepen ligt, of fysisch* een en hetzelfde is als de tekenen. Toch staan zij wel toe dat ze tekenen en kenmerken van de belijdenis zijn (zoals wij in § 10 gezegd hebben). Maar zij ontkennen dat ze enkel tekenen zijn en houden staande dat ze bovendien zegelen zijn, die de betekende zaak voorstellen, aanbieden en bewerkstelligen, volgens het verdrag van de Goddelijke belofte. 

Dit zijn hun argumenten:

  1. Dit wordt aan alle gewone sacramenten, en elk ervan in het bijzonder, van beide Testamenten toegeschreven: 

    • Aan de besnijdenis (Gen. 17:11, vgl. met Rom. 4:11).

    • Aan het pascha (Ex. 21:12,13; 1 Kor. 7:7).

    • Aan de Doop (1 Petr. 3:21).

    • Aan het Heilig Avondmaal (Luk. 22:19; 1 Kor. 11:24,25). 

    Bijgevolg zijn ze niet enkel kenmerken van de belijdenis, maar verzegelingen van enige belofte.

  2. Aan de sacramenten worden de namen (Ex. 12:11; 1 Kor. 10:4; 1 Kor. 11:24), de uitwerkingen (Hand. 22:16; Ef. 5:26; Tit. 3:5) en de hoedanigheden van de betekende zaak toegeschreven (1 Kor. 10:16; 1 Kor. 11:24).

  3. Andere tekenen die bij een belofte gevoegd waren, hebben verzegeld (Richt. 6:36,37 e.v.; Jes. 6:5-7; Zach. 3:3,4). Bijgevolg verzegelen in de sacramenten ook de tekenen die bij de beloften gevoegd zijn.

Antwoord op tegenwerpingen 

Hiermee is het volgende niet in strijd:

Tegenwerping 1. De sacramenten zijn tekenen en kenmerken van de christelijke belijdenis.

Antwoord. Het ene neemt het andere niet weg, zoals wij in § 10 geleerd hebben.

Tegenwerping 2. Zegelen geven een getuigenis aan enige belofte. Dit doen de sacramenten niet, omdat ze alleen uit uitwendige plechtigheden bestaan.

Antwoord. Ook de sacramenten geven, krachtens Gods verdrag en belofte, getuigenis, zoals wij in § 10 geleerd hebben.

Tegenwerping 3. Het Woord alleen bevestigt eigenlijk de Goddelijke beloften.

Antwoord. Zowel het Woord als de sacramenten bevestigen, zoals wij in § 10 gezegd hebben.

Tegenwerping 4. Het Woord is genoeg tot bevestiging, dus bevestigen de sacramenten niet.

Antwoord. Het Woord is genoeg ten aanzien van God, maar niet ten aanzien van ons, anders zou de besnijdenis geen zegel zijn, in strijd met wat de apostel zegt (Rom. 4:11).

Tegenwerping 5. Anders zouden ze soms iets vals verzegelen, althans ten aanzien van de huichelaars.

Antwoord. 

  1. Ondertussen verzegelde de besnijdenis toch (Rom. 4:11).

  2. Ze verzegelen op voorwaarde van een waarachtig geloof.

Tegenwerping 6. Zo zouden ze bekender zijn dan de verzegelde beloften.

Antwoord. Dat zijn ze, samengevoegd met de beloften, en dit ten opzichte van onze zwakheid.

Tegenwerping 7. De kleine kinderen hebben geen geloof; bijgevolg kan aan hen niets verzegeld worden.

Antwoord. De uitverkoren kinderen hebben de ‘Geest des geloofs’ (2 Kor. 4:13, vgl. met 1 Kor. 7:14).

Tegenwerping 8. Het geloof wordt in een sacrament vooraf vereist, dus wordt het daardoor niet verzegeld.

Antwoord. Het geloof wordt niet verzegeld, maar de beloften, die aan het geloof gedaan zijn. Ook deugt de gevolgtrekking niet, evenals in het gebruik van een bril de capaciteit* om te zien vooraf vereist wordt, terwijl ondertussen het gezicht door de bril buitengewoon versterkt wordt.

3.16 Vierde vraag: werken de sacramenten van het Nieuwe Testament de genade ‘krachtens het gedane werk’? 

Men vraagt ten vierde: werken de sacramenten in het Nieuwe Testament de genade ‘krachtens het gedane werk’? 

Het gevoelen van verschillende partijen

De pausgezinden willen een des te grotere kloof maken tussen de sacramenten van het Oude en het Nieuwe Testament en een des te grotere waardigheid toeschrijven aan de sacramenten van het Nieuwe Testament, om daardoor des te gemakkelijker op de waardigheid van hun priesters aan te werken, en dan ook op het pausschap. Daarom stellen zij, hoewel ze heel verschillende gevoelens hebben, dat de sacramenten van het Oude Testament de genade gewerkt hebben ‘krachtens het werk van de werkende’ (ex opere operantis) alleen, dat is: krachtens de goede gesteldheid en intentie van degenen die ze ontvingen. De sacramenten van het Nieuwe Testament zouden echter de genade werken ‘krachtens het gedane werk’ (ex opere operato), dat is: uit de kracht en de krachtdadigheid van de sacramentele handeling zelf.

Hoewel de lutheranen het ‘krachtens het gedane werk’ met woorden ontkennen, toch lijken zij in werkelijkheid aan de sacramenten dezelfde krachtdadigheid toe te schrijven, om des te gemakkelijker te kunnen zeggen dat in het Heilig Avondmaal zowel de gelovige als de ongelovige op gelijke wijze het waarachtige lichaam en bloed van Christus ontvangen.

De socinianen en de wederdopers gaan hier in het andere uiterste verkeerd, wanneer zij willen dat de sacramenten niets anders zijn dan enkel tekenen en kenmerken van de belijdenis. Hen hebben wij aangewezen en weerlegd in § 15. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden betrekken de krachtdadigheid van een sacrament op verscheidene dingen. 

In de sacramentele tekenen erkennen zij, volgens de aard van tekenen, niets dan een zedelijke* kracht, die bestaat in te betekenen, aan te bieden en, wanneer volbracht is wat volbracht moet worden, de betekende genade te verzegelen. 

Het geloof houden zij voor een voorwaarde, zonder welke God de betekende zaak niet wil meedelen. 

De Goddelijke belofte houden zij voor het fundament van de sacramentele vereniging, aangezien God beloofd heeft dat Hij aan degenen die naar Zijn voorschrift de tekenen gebruiken, de betekende zaak onfeilbaar zal toebrengen. 

De Heilige Geest alleen is de fysische* Oorzaak, Die de betekende genade schenkt. 

Bijgevolg ontkennen zij dat de sacramenten de genade voortbrengen ‘krachtens het gedane werk’. 

Dit zijn hun redenen:

  1. De Heilige Schrift schrijft de fysische krachtdadigheid van de sacramenten, ofwel de schenking van de betekende zaak, aan God alleen toe: ‘Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen’ (Matth. 3:11). ‘Het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes’ (Tit. 3:5). ‘Wij ... zijn door één Geest ... gedoopt’ (1 Kor. 12:13). Vergelijk Efeze 4:30: ‘Door Welken gij verzegeld zijt’, en 2 Korinthe 1:21-22

  2. Ze ontneemt die kracht aan de sacramenten (1 Petr. 3:21; Rom. 4:10,11; 1 Kor. 10:1,6; Hand. 1:5). 

  3. Ze betrekt de krachtdadigheid van de sacramenten op zodanige dingen, waaraan niets dan een zedelijke werking toekomt, bijvoorbeeld op het Woord (Ef. 5:26) en op het geloof (Mark. 16:16).

  4. De sacramentele tekenen, als grove en stoffelijke* dingen, bevatten geen geestelijke kracht, beïnvloeden niet de geestelijke zelfstandigheid* van onze ziel, voeren daarin geen geestelijke kracht in en kunnen in de ziel die geestelijke kracht niet scheppen en voortbrengen.

  5. Volgens de hypothese van de pausgezinden (volgens welke de sacramenten in een ogenblik de genade voortbrengen) komt die krachtdadigheid ‘krachtens het gedane werk’ noch aan het eerste woord van de consecratie toe, noch aan de volgende, noch aan de laatste. Want dan zouden alle overige lettergrepen van de consecratie overbodig zijn. Ja, zo zou ook de genade niet door de gehele consecratie, maar slechts door één woord ervan teweeggebracht worden.

  6. De pausgezinden laten die krachtdadigheid van de intentie van de werkende (intentio operantis) ofwel van de offeranden afhangen; bijgevolg hangt ze niet af van het gedane werk (ex opere operato). 

  7. De sacramenten zijn tekenen en zegelen (Rom. 4:11); bijgevolg werken ze niet en bevatten ze niet hun betekende zaken. 

  8. Ze vooronderstellen de genade, dus brengen ze die niet fysisch voort. 

  9. De manier van werken is ten aanzien van het Woord en de sacramenten een en dezelfde. Welnu, het Woord werkt de genade niet fysisch, maar alleen de Heilige Geest; dus ook de sacramenten niet.

  10. Gods genade is niet verbonden aan de sacramenten, omdat God volkomen vrij handelt. De genade door een fysische kracht te schenken, komt alleen aan God toe. Hierom zijn ook velen zonder de sacramenten zalig geworden, zoals de moordenaar en anderen. Daarentegen leest men dat anderen met de sacramenten verdoemd zijn, zoals Simon de tovenaar. 

Antwoord op tegenwerpingen

Niettemin brengen de tegenpartijen hier het volgende tegen in:

Tegenwerping 1. De Doop zaligt ons (Mark. 16:16; 1 Petr. 3:21) en wederbaart ons (Joh. 3:5,6; Tit. 3:5; vgl. Ef. 5:26).

Antwoord. Het is beide onjuist. In Markus 16:16 wordt niet gezegd dat de Doop zalig maakt, maar: ‘Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig [gemaakt] worden’, namelijk door God. In Johannes 3:5-6 wordt niet gehandeld over de Doop, die toentertijd nog niet door Christus was ingesteld als een gewoon sacrament van het Nieuwe Testament. En in Titus 3:5 wordt niet gezegd dat de Doop wederbaart, maar wordt hij alleen een ‘bad der wedergeboorte’ genoemd, omdat hij die betekent en verzegelt, terwijl ondertussen de wedergeboorte zelf duidelijk genoeg aan de Heilige Geest toegeschreven wordt. Hierover in het volgende hoofdstuk meer.

Tegenwerping 2. Wij worden gedoopt tot vergeving der zonden (Hand. 2:38).

Antwoord. 

  1. De Doop vergeeft echter niet.

  2. De vergeving bestaat alleen in de afwassing ofwel de zedelijke daad.

Tegenwerping 3. Ja, de Doop wast af: ‘Laat u dopen en uw zonden afwassen’ (Hand. 2:16). 

Antwoord. Dat is: ‘Ontvang de afwassing tot een zegel van de vergeving der zonden.’ 

Tegenwerping 4. Door de handoplegging werden de gaven van de Heilige Geest geschonken (Hand. 8:17,18; 1 Tim. 4:14). 

Antwoord. 

  1. De handoplegging is geen sacrament.

  2. Door de handoplegging werden de gaven geschonken, evenals door de handen van de apostelen wonderwerken plaatsvonden (Hand. 14:3), dat is: alleen zedelijk.

Tegenwerping 5. De sacramenten schenken wat zij beloven.

Antwoord. Ze bieden het de gelovigen zedelijk aan, maar de belovende God schenkt het fysisch.

Tegenwerping 6. De sacramenten worden bediend aan jonge kinderen, aan wie ze niet kunnen verzegelen; dus schenken ze de genade.

Antwoord. Ze verzegelen de genade voorwerpelijk* aan de uitverkoren kleine kinderen, hoewel zij het niet verstaan, evenals een koninkrijk aan een klein kind als erfgenaam toegeschreven kan worden.

3.17 Vijfde vraag: hangt de kracht van het sacrament af van de intentie van de dienaar? 

Men vraagt ten vijfde: hangt de krachtdadigheid van een sacrament van de intentie van de dienaar af? 

Het gevoelen van de pausgezinden

De pausgezinden schrijven de krachtdadigheid aan de sacramenten van het Nieuwe Testament toe ‘krachtens het gedane werk’ (ex opere operato). Niettemin, om de waardigheid van hun priesters des te meer te verheffen (van hun intentie immers zou alle goed van een sacrament afhangen), en daardoor des te gemakkelijker uiteindelijk tot het pausschap te komen, stellen zij vast, dat zonder de intentie van de priester om te doen wat de kerk doet, een sacrament geen krachtdadigheid heeft. Ze hebben echter bijzonder sterk verschillende gevoelens, aangezien sommigen een dadelijke* intentie, anderen een hebbelijke* intentie en weer anderen een intentie in beginsel* vereisen. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden erkennen dat in een dienaar een godvruchtige aandacht en intentie van het gemoed noodzakelijk is, zodat wie daarvan verstoken is, voor zichzelf zwaar zondigt. Toch stellen zij dat voor het volk dat het sacrament ontvangt, geen andere intentie noodzakelijk is dan van het werk zelf (intentio operis), waardoor die dingen openbaar plaatsvinden, die Christus voor een sacrament bevolen heeft.

Dit zijn hun argumenten:

  1. De Schrift leert nergens dat de intentie van de dienaar noodzakelijk is voor het volk dat het sacrament ontvangt. 

  2. De krachtdadigheid van een sacrament hangt af van de getrouwheid van de belovende God, die door de trouweloosheid van een dienaar op geen enkele manier verhinderd kan worden (Rom. 3:3). 

  3. Vanwege deze onzekere intentie van een dienaar zou niemand van de krachtdadigheid van het sacrament zeker kunnen zijn, en dus zou alle vertroosting van het sacrament ophouden. 

  4. Laat ik eraan toevoegen dat volgens de hypothese van de tegenpartijen het pausgezinde volk niet zeker kan zijn dat hun paus wettig gedoopt of wettig geordend en dus een waar hoofd van de kerk is. Ook kunnen ze niet zeker zijn dat de priester in de mis waarlijk getranssubstantieerd heeft, dus kunnen ze niet weten of ze de Schepper dan wel het schepsel aanbidden.

  5. Bovendien kan een persoonlijke zonde van de dienaar de communicanten niet benadelen.

  6. Verder, de krachtdadigheid van het Woord hangt niet af van de intentie van hem die het predikt. Welnu, het Woord en een sacrament zijn hierin gelijk, aangezien er aan weerskanten niets is dan een zedelijk* instrument van God. 

Antwoord op tegenwerpingen 

De partijen werpen echter het volgende tegen:

Tegenwerping 1. De woorden kunnen twijfelachtig en onzeker zijn; bijgevolg is de intentie noodzakelijk, die alleen de zin kan bepalen.

Antwoord. De woorden hebben betekenis door het gebruik en hierdoor wordt de zin van de woorden bepaald.

Tegenwerping 2. Anders zou volgen dat iemand die een ander wast met het oog op de gezondheid, hem zou dopen door God aan te roepen met de woorden van de Doop. Insgelijks dat op het lezen aan tafel van de woorden ‘Dit is Mijn lichaam’ het gehele brood op tafel geconsacreerd zou zijn.

Antwoord. Dat zou niet volgen, omdat hiervan niet alleen de ‘intentie van de werkende’ (intentio operantis), maar ook de ‘intentie van het werk’ (intentio operis) afwezig zou zijn, welke laatste voor een sacrament volstrekt vereist wordt, als noodzakelijk voor het wezen* van een sacrament. 

3.18 Zesde vraag: drukken de sacramenten van het Nieuwe Testament de ziel een onuitwisbaar merkteken in? 

Men vraagt ten zesde: drukken enige sacramenten van het Nieuwe Testament de ziel een onuitwisbaar merkteken (character indelebilem) in? 

Het gevoelen van de pausgezinden

De pausgezinden – ik weet niet met welk oogmerk – schrijven slechts aan drie sacramenten van het Nieuwe Testament: de Doop, het vormsel en de ordening, zulk een merkteken toe, die daarom niet herhaald moeten worden. Dit merkteken is geen absolute relatie,* maar een absolute kwaliteit, die bekwaam maakt tot de Goddelijke dienst, gelijkvormig maakt aan Christus en onderscheidt van anderen. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden ontkennen dit, want:

  1. De Heilige Schrift vermeldt hier niets van. 

  2. De pausgezinden zelf weten niet wat dit merkteken is, of het een hoedanigheid, of een zakelijke* betrekking, of een redelijke betrekking is.

  3. Het gaat alle ongerijmdheid te boven dat, door de onuitwisbaarheid van dit merkteken, degene die volstrekt het merkteken van het beest draagt, ja, die reeds in de hel is, een zodanig merkteken zou dragen, dat hem gelijkvormig maakt aan Christus en dat hem onderscheidt van anderen. 

  4. Het is ook nutteloos en vruchteloos, want het onderscheidt ons niet bij God, Die als Hartenkenner geen merkteken nodig heeft, en ook niet bij mensen, omdat gezegd wordt dat het geestelijk en verborgen is, enzovoort.

Antwoord op tegenwerpingen 

Tegenwerping 1. De Schriftplaatsen die Bellarminus ten gunste van dit merkteken aantekent (2 Kor. 1:22; Ef. 1:13; Ef. 4:30), en die anderen er uit het Oude Testament bijvoegen (Ez. 9:4; Jes. 66:18,19; insgelijks Gal. 6:17; 1 Tim. 4:14).

Antwoord. Deze Schriftplaatsen zwemen volstrekt niet naar een zodanig merkteken. Dit zal blijken aan degene die deze teksten zelfs maar terloops naleest.

Tegenwerping 2. De belijdenis heeft een merkteken ingedrukt, en bijgevolg ook de Doop, die de besnijdenis van het Nieuwe Testament is (Kol. 2:11). 

Antwoord. Ze heeft geen geestelijk merkteken ingedrukt, zoals de pausgezinden willen, maar een vleselijk merkteken, zoals de pausgezinden niet erkennen (Gen. 17:11,13), en ook geen onuitwisbaar merkteken, aangezien men de voorhuid weer kan laten aangroeien (1 Kor. 7:18). Ook komt de Doop niet in alles met de besnijdenis overeen.

Tegenwerping 3. Er wordt gezegd dat de dienstknechten Gods getekend of verzegeld worden aan hun voorhoofden (Openb. 7:3).

Antwoord. Niet met een sacramenteel teken, maar deels met het teken van de Heilige Geest, deels met het teken van de belijdenis van het geloof; inwendig, niet uitwendig aan de voorhoofden. 

Tegenwerping 4. De Doop is om geen andere reden onherhaalbaar.

Antwoord. Dit is onjuist; maar zij is onherhaalbaar krachtens de wedergeboorte, die slechts eenmaal geschiedt, en krachtens de vergeving der zonden, die voor eens en altijd geschiedt. 

3.19 Zevende vraag: hebben de oudtestamentische sacramenten dezelfde kracht in soort gehad als de nieuwtestamentische sacramenten? 

Men vraagt ten zevende: hebben de sacramenten van het Oude Testament dezelfde krachtdadigheid in soort* gehad, die de sacramenten van het Nieuwe Testament hebben? 

Het gevoelen van de pausgezinden en de lutheranen

De pausgezinden maken het volgende onderscheid om de staat van de kerk van het Nieuwe Testament des te meer te verhogen en de staat van het Oude Testament te verlagen:

  • De sacramenten van het Oude Testament hebben de genade geschonken ‘krachtens het werk van de werkende’, terwijl die van het Nieuwe Testament haar schenken ‘krachtens het gedane werk’ (ex opere operato). 

  • De sacramenten van het Oude Testament zijn alleen maar beelden van de genade geweest, maar die van het Nieuwe Testament oorzaken.

  • De sacramenten van het Oude Testament hebben alleen maar gediend tot reinigmakingen van het vlees, maar ze hebben geen geestelijke beloften gehad, zoals onze sacramenten hebben. 

Ook de lutheranen laten enig wezenlijk onderscheid tussen de sacramenten van het Oude en het Nieuwe Testament toe, om het met de mond eten van Christus’ vlees in het Avondmaal des te gemakkelijker staande te houden tegen de aanval van Paulus (1 Kor. 10:3,4).

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden erkennen in de sacramentele tekenen enig onderscheid in de manier van betekenen, in de trap* van duidelijkheid en krachtdadigheid en in andere omstandigheden (volgens wat wij in § 12 opgemerkt hebben), maar zij laten in het wezenlijke geen onderscheid toe, want:

  1. De besnijdenis wordt een teken en een zegel van het genadeverbond genoemd, en van die rechtvaardigheid, die door het geloof is (Gen. 17:7-10, vgl. met Rom. 4:11). 

  2. Paulus schrijft aan de besnijdenis en aan de Doop een en hetzelfde toe (Kol. 2:11,12), wanneer hij dezelfde genade met de naam van zowel ‘besnijdenis’ als ‘Doop’ te kennen geeft (vgl. Filipp. 3:3), en ook hetzelfde doet met het pascha (1 Kor. 5:7,8).

  3. In 1 Korinthe 10:1-4 wordt aan de vaders een geestelijke spijs en drank toegeschreven, ja, ook dezelfde die aan ons toekomt, namelijk Christus.

  4. De namen van de oude sacramenten worden overgebracht op de nieuwe kerk (Filipp. 3:3; Kol. 2:1; 1 Kor. 5:7). 

Antwoord op tegenwerpingen

Het voornaamste wat de pausgezinden in hun voordeel voorwenden, is dit:

Tegenwerping 1. Er wordt steeds gezegd dat de oude sacramenten onnut, zwak, arm en schaduwen waren, en alleen maar het vlees heiligden.

Antwoord. 

  1. Zodanig worden ze genoemd voor degenen die ze zonder geloof en bekering gebruikten, maar niet in zichzelf.

  2. Zodanig zijn ze onder het Nieuwe Testament, nu ze samen met de gehele ceremoniële dienst afgeschaft zijn. Het is niet zo dat ze oudtijds zodanig geweest zijn.

Tegenwerping 2. De oude sacramenten zijn typen en beelden van de nieuwe geweest (1 Petr. 3:21).

Antwoord. Omdat ook de sacramenten van het Nieuwe Testament typen en beelden van de betekende zaken zijn, is het ongerijmd om typen van typen en beelden van beelden te verzinnen. De apostel doet dit dan ook niet in 1 Petrus 3:21, maar hij vergelijkt twee voorbeelden van een en dezelfde betekende zaak – namelijk de eeuwige zaligheid – met elkaar: de ark en de Doop. Van deze twee wordt de Doop, omdat hij later en ook helderder en luisterrijker is, door hem het ‘tegenbeeld’ van de ark genoemd. 

Tegenwerping 3. Er wordt gezegd dat onze sacramenten wederbaren en zalig maken, maar niet de oude sacramenten.

Antwoord. Er wordt nergens gezegd dat de sacramentele tekenen van het Nieuwe Testament wederbaren of zalig maken, zoals wij in § 16 geleerd hebben. 

3.20 Achtste vraag: zijn er meer dan twee sacramenten van het Nieuwe Testament? 

Men vraagt ten achtste: zijn er meer dan twee sacramenten van het Nieuwe Testament? 

Het gevoelen van sommige wederdopers en de pausgezinden

Sommige wederdopers tellen drie sacramenten: de Doop, het Heilig Avondmaal en de voetwassing. Wij hebben hen weerlegd in [deel 3] boek 5, hoofdstuk 11, § 35. 

De pausgezinden tellen er zeven: de Doop, het vormsel, de eucharistie, de biecht, het laatste oliesel, de ordening en het huwelijk, en die vergelijken zij op verscheidene manieren met elkaar, ten aanzien van de noodzakelijkheid, de waardigheid, de krachtdadigheid, enzovoort. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden erkennen slechts twee sacramenten: de Doop en het Heilig Avondmaal, want:

  1. Men leest dat Christus alleen die twee ingesteld heeft (vgl. 1 Kor. 10:2-4; 1 Kor. 12:13).

  2. De tegenpartijen kunnen hun bastaardsacramenten niet bewijzen.

  3. De oudheid heeft er niet meer erkend.

  4. De bastaardsacramenten van de pausgezinden zijn in de wezenlijke zaken gebrekkig, aangezien daaraan het volgende ontbreekt:

    • De wettige tekenen, namelijk zichtbare en door Christus ingestelde. Dit geldt bijvoorbeeld voor de biecht (waarover gehandeld is in [deel 3] boek 4, hoofdstuk 4, § 28) en het huwelijk. 

    • Of de betekende zaak, namelijk de genade van de rechtvaardiging. Dit geldt bijvoorbeeld voor de ordening, het laatste oliesel en het huwelijk. 

De pausgezinden verdedigen de zaak van hun bastaardsacramenten zodanig, dat zij deels elk daarvan afzonderlijk met redenen trachten te bewijzen, en deels het complete getal door gezochte overeenkomsten waarschijnlijk trachten te maken. Maar ze doen dit zo mager, dat wij vertrouwen dat ze degene die ze zal weerleggen, volstrekt geen moeite zullen opleveren. 

Het praktische deel

3.21 Eerste praktijk: de betrachting verklaart ons Gods verbazende vriendelijkheid en neerbuiging tot ons in de sacramenten 

De praktijk van dit hoofdstuk ontlast zich in een afzonderlijke beschouwing van de afzonderlijke sacramenten. In het algemeen verklaren ons de sacramenten Gods verbazende mensenliefde en neerbuiging tot ons. Door de sacramenten heeft Hij:

  1. Niet alleen een genadeverbond met ellendige mensjes, ja, allerschandelijkste zondaren willen ingaan, en Zichzelf hun tot een schuldenaar willen maken (Gen. 17:7,11, vgl. met Hos. 2:18 e.v.).

  2. Niet alleen Zijn eigen en eniggeboren Zoon tot Borg en Middelaar van dit verbond willen geven (Hebr. 7:22).

  3. Niet alleen krachtens dit verbond zovele en zo dierbare beloften aan hen willen doen (2 Kor. 1:20, vgl. met 2 Petr. 1:4).

  4. Niet alleen al die dingen door Zijn onfeilbaar Woord willen toezeggen (Tit. 1:2; Hebr. 6:17,18), en om geloofd te worden, willen aanbieden (Hebr. 11:1). 

  5. Maar ook aan bijna al onze uitwendige zintuigen te ondervinden willen geven: aan het gehoor, het gezicht, de smaak, het gevoel (Ps. 48:9; Ps. 34:9). 

  6. Ja, wat meer is, alsof Zijn Woord voor ons niet genoeg was, er ook tekenen bij willen voegen (Joh. 4:48; Matth. 12:38, vgl. met Jes. 7:11), en bovendien zegelen (Rom. 4:11).

  7. Ja, ook niet slechts één teken, maar meerdere tekenen, waardoor zowel onze geestelijke geboorte als voeding, en bestendige bewaring verzegeld zouden worden (1 Kor. 12:13; 1 Kor. 10:2,3).

  8. Die bovendien zo gemakkelijk zijn om te gebruiken, ja, zo aangenaam, (vooral als ze vergeleken worden met de sacramenten van de oude huishouding),* namelijk water, brood en wijn (1 Kor. 12:13, vgl. met Jes. 55:1-3; Hoogl. 5:1). 

Welk een grote vriendelijkheid en neerbuiging van God blijkt er, o goede God, in al deze zaken! 

Waartoe

En waartoe blijkt dit? Opdat wij:

  • Ze met een dankbaar gemoed zouden gevoelen (Ps. 34:9), roemen (Ps. 103:1-6, vgl. met Matth. 26:30) en vergelden (Ps. 116:12-14).

  • Met en in het geloof, vooral omtrent het gebruik van de sacramenten, al onze zintuigen zouden inspannen, niet alleen om de weldaden van het genadeverbond te kennen, maar ook om ze gewaar te worden. Hiertoe immers worden ze in de sacramenten zowel aan ons geloof als aan onze zintuigen aangeboden ofwel voorgesteld (Ps. 34:9).

3.22 Tweede praktijk: ze prijst de waardigheid en de voortreffelijkheid van de sacramenten aan 

De sacramenten prijzen ook hun waardigheid en voortreffelijkheid aan, vanwege:

  • De Insteller: God (Gen. 17:11; Ex. 12) en Christus, de Godmens (1 Kor. 11:24), de ‘Koning der koningen’ en de ‘Heere der heren’ (Openb. 17:14), de ‘Heere der heerlijkheid’ (1 Kor. 2:8).

  • Het doeleinde van de instelling: om de onuitsprekelijke liefde van de Insteller, die Hij in en door Zijn dood bewezen heeft, ons in gedachtenis te brengen (Luk. 22:19; 1 Kor. 11:24,25).

  • Hun gebruik en krachtdadigheid: om door te betekenen, aan te bieden en te verzegelen zowel ons geloof als onze zintuigen te oefenen en in beslag te nemen.

  • Het geringe aantal, de doelmatigheid en de gemakkelijkheid van de tekenen, vergeleken met de strengheid, de moeilijkheid en de kostbaarheid van de tekenen van het Oude Testament (vgl. Hand. 15:10 met Matth. 11:29).

  • De onuitsprekelijke voortreffelijkheid en waardigheid van de betekende zaken, namelijk het genadeverbond en zijn weldaden. Deze hebben wij in de vorige paragraaf reeds voorgesteld. 

Waartoe

Vanwege al deze en andere zaken prijzen de sacramenten zich ons aan, opdat:

  • Wij ze niet verachten of versmaden, wanneer wij de gewone en daardoor minder kostbare stof* van de elementen beschouwen, want niet de stof, maar het gebruik en de krachtdadigheid moet hier aangemerkt worden (vgl. Rom. 2:4).

  • Wij ze niet verzuimen of verwaarlozen, met de oude archontische ketters, de schwenkfeldianen, de geestdrijvers, en de hedendaagse perfectionisten (1 Kor. 11:25, vgl. met Hebr. 2:3).

  • Wij de kostelijkste zegelen van Gods verbond en liefde niet lichtvaardig of achteloos behandelen, naar de vermaning van de apostel (1 Kor. 11:27 e.v.). 

3.23 Derde praktijk: ze prijst het gebruik, en wel een wettig gebruik, van de sacramenten aan 

In tegenstelling tot wat zojuist gezegd is, prijzen de sacramenten het gebruik, en wel een wettig gebruik, van de sacramenten aan:

  1. Het gebruik, want:

    • De sacramenten zijn buiten het gebruik om geen sacramenten.

    • Hun gebruik wordt uitdrukkelijk voorgeschreven (Hand. 2:38; Luk. 22:19).

    • Ze zijn middelen die met het Woord samengevoegd zijn en bijgevolg ook met het Woord gebruikt moeten worden (Hand. 2:42).

    • Ze strekken tot bevestiging van het geloof en moeten bijgevolg aangenomen ofwel ontvangen worden (vgl. Openb. 3:2).

    • Ze zijn zegels van het verbond, die door alle bondgenoten bestendig en godvruchtig moeten worden gebruikt (Gen. 17:23,26).

    • Ze zijn Gods instellingen, die godvruchtig onderhouden moeten worden (Deut. 10:13).

  2. Een wettig gebruik, want van het wettige gebruik ofwel een zodanig gebruik als de Insteller voorgeschreven heeft, maakt de belofte de krachtdadigheid afhankelijk, zoals wij in het leerstellige deel geleerd hebben. Tot een wettig gebruik wordt vereist dat:

    • De gebruiker een ware bondgenoot is, aan wie de belofte gedaan is (Hand. 2:38,39). Want de sacramenten zijn tekenen en zegelen van het verbond. Bijgevolg moet hij ook met een waarachtig en levend geloof begiftigd zijn (Hebr. 4:2), omdat de sacramenten strekken tot versterking van het geloof, en dus het geloof vooronderstellen.

    • Ze tot een wettig einde gebruikt worden, bijvoorbeeld tot gedachtenis van Christus (1 Kor. 11:23), tot verkondiging van Zijn dood (vers 26), tot vernieuwing van het verbond, tot versterking van het geloof, enzovoort.

    • Ze op een wettige wijze gebruikt worden. Dat wil zeggen:

      • Met een voorafgaande voorbereiding (1 Kor. 10:2-5).

      • Met een rechte gesteldheid onder het gebruik zelf, dat is: met eerbied, devotie en tegenwoordigheid van geest, zonder vertrouwen op ‘het gedane werk’ (operis operati) (1 Kor. 10:2-5).

      • Dat wij trachten om de beloften van de plechtige verbondmaking, door het gebruik van de sacramenten gedaan, trouw gedurende ons hele leven te vervullen (Ps. 116:14,18). 

Maar hierover zullen wij in de volgende hoofdstukken meer zeggen.