Klik op één
van de segmenten!
Zonde tegen de Heilige Geest
Gekoppelde paragrafen met "Zonde tegen de Heilige Geest"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 2/6 - De werken van God - De zonde van de mens.
Boek IV - Hoofdstuk 3 De dadelijke zonde
3.17Waarom de zonde tegen de Heilige Geest zo genoemd wordt
De natuur en de aard van deze zonde zullen wij, tot nut van bekommerde en geslingerde gewetens, in wat meer bijzonderheden voorstellen, te beginnen met het woord.
Ze wordt ‘zonde tegen de Heilige Geest’ genoemd. Niet omdat ze tegen Hem alleen begaan wordt, want al wat tegen de Heilige Geest gezondigd wordt, datzelfde wordt, vanwege de gemeenschap van het Wezen, ook tegen de Vader en de Zoon gezondigd. Maar omdat ze tegen Hem op een bijzondere manier huishoudelijkerwijs* begaan wordt (want het is een huishoudelijke zonde):
- Tegen het Evangelie, dat een ‘bediening des Geestes’ is (2 Kor. 3:8), waartegen de zondaar zich kwaadaardig verzet.
- Tegen het ambt van de Heilige Geest, aan Wie het bijzonder toekomt te overtuigen (Joh. 16:9), te verlichten, met verscheidene goederen en gaven te voorzien (Hand. 8:13; Luk. 8:13; 1 Kor. 12:11), goede bewegingen te verwekken (Matth. 13:20; Mark. 6:20), en ook enige vorm van blijdschap en vreugde (Hand. 26:28).
Synoniemen voor de zonde tegen de Heilige Geest
Met een andere naam wordt ze genoemd:
- ‘Afval’, namelijk niet een gewone afval, maar een afval bij uitnemendheid (Hebr. 6:6).
- ‘Zonde tot den dood’ (1 Joh. 5:16,17), omdat ze in het denkbeeld* nooit vergeven wordt, noch vergeven kan worden.
- Vooral echter ‘lastering tegen den Heiligen Geest’ (Matth. 13:31,32; Mark. 3:30-32; Luk. 12:10). Dit is een benaming die deze zonde allermeest eigen is.
Soorten van de zonde tegen de Heilige Geest
Want men moet opmerken dat er verscheidene zonden tegen de Heilige Geest zijn, maar slechts één lastering, die onvergeeflijk is. Dit zijn zonden tegen de Heilige Geest:
- De Geest bedroeven (Ef. 4:30), namelijk door die vuile en verrotte zonden, waardoor een eerlijk man gewoonlijk bedroefd wordt, en nog veel meer de Heilige Geest bedroefd zou worden, als Hij, vanwege Zijn onveranderlijkheid, bedroefd kon worden.
- De Heilige Geest tegenstaan of wederstaan (Jes. 63:10; Hand. 7:51), ofwel zich verzetten tegen de vermaningen en de bewegingen van de Heilige Geest, allermeest tegen de inwendige.
- De Geest uitblussen (1 Thess. 5:19), dat is: Zijn bewegingen, vooral de inwendige, als het ware geheel en al smoren.
In al deze afzonderlijke zaken is er een zonde tegen de Heilige Geest, maar toch vergeeflijk. Ja, maar ook zijn het evenzoveel trappen* tot die verschrikkelijke en onvergeeflijke zonde, namelijk de lastering tegen de Heilige Geest, waarover wij het al hadden.
De lastering tegen de Heilige Geest is de onvergeeflijke zonde tegen de Heilige Geest
Blasphemia, ‘lastering’, wordt als het ware zo genoemd naar βλὰξ (blax) en φημὴ (feme), wat ‘slechte naam’ of ‘onnutte naam’ betekent. Of, zoals anderen zeggen, naar βλάττειν τὴν φημὴν (blattein ten femen), ‘iemands naam schaden’. Zo luidt de meer algemene betekenis van het woord. Maar hier betekent het die zwaardere en verschrikkelijker minachting en versmading van de Heilige Geest, en dat kwaadaardig, tegen beter weten in. Dit drukt de apostel uit door ὑβρίσας, ‘smaadheid aandoen’ (Hebr. 10:29), welk woord eigenlijk* ‘overmoedigheid’ en ‘een neiging om te berispen en te versmaden’ betekent (Henricus Stephanus, Thesaurus linguae Graecae [Woordenboek van de Griekse taal]).
Om de natuur van deze lastering en dus van deze onvergeeflijke zonde tegen de Heilige Geest des te nauwkeuriger te begrijpen, zal het enerzijds nuttig zijn om te zeggen welke dingen deze zonde niet uitmaken, en anderzijds welke dingen deze zonde wel uitmaken.
Waarin deze zonde niet bestaat
Deze zonde bestaat niet in:
1. Allerlei lastering, opwelling en verzoeking, ingeworpen door de satan, tegen de Vader, de Zoon of de Heilige Geest. Deze komt soms zelfs voor in de allerbeste gelovigen, met de allergrootste verfoeiing. Ja, ze is ook in onze Heiland Zelf voorgekomen (in Wie echter geen zonde voorkomt, laat staan deze buitengewoon grote zonde), volgens Matthéüs 4:9, en ook in Paulus, zoals de voortreffelijke mening van praktikale godgeleerden op grond van 2 Korinthe 12:7 is.
2. Allerlei zonde tegen de Godheid of de personaliteit van de Geest, die opgemerkt wordt in:
- De sadduceeën, de arianen, de eunomianen en de macedonianen, die óf de Heilige Geest geheel en al ontkenden óf beweerden dat Hij een schepsel is.
- De photinianen en Bidellus, in wie weliswaar lasterende meningen tegen de Heilige Geest zijn geweest, maar toch was dat niet die eigenlijk zo genoemde, verschrikkelijke en onvergeeflijke lastering tegen de Heilige Geest. Want daarin ontbreken niet alleen sommige vereisten van deze lastering, zoals elders zal blijken, maar ook was deze lastering niet zozeer tegen Zijn huishoudelijke bediening en ambt gericht, zoals wij gezegd hebben.
3. Allerlei zonde tegen beter weten, gevoelen en geweten begaan. Want dan zouden Petrus (Matth. 26:60), Paulus (Rom. 7:15,19,20,23) en andere gelovigen die lastering begaan hebben, terwijl men niettemin overal leest dat hun zonde hun vergeven is.
4. Allerlei zonde tegen de waarheid van Christus en van het Evangelie, omdat zovelen als er die waarheden kennen en geloven, slechts ‘ten dele’ kennen (1 Kor. 13:9,12). Want velen in de kerk zelf hebben soms gezondigd tegen de grondwaarheden van het christendom, die evenwel tot bekering genodigd worden. Bijvoorbeeld de Korinthiërs (1 Kor. 15:12), en Pérgamum, dat de leer van Bíleam en van de nikolaïeten aanhing. Hetzelfde zou gezegd kunnen worden van de Galaten (Gal. 1:6; 2:16; 3:1). Ja, de apostelen zelf hebben ook in dwaling verkeerd aangaande een tijdelijk koninkrijk van Christus. De apostel gebiedt dat dezulken tot bekering geroepen worden (2 Tim. 2:24-26).
5. Allerlei zonde tegen de genaderijke bewegingen en werkingen van de Heilige Geest (Jes. 63:10; Hand. 7:51,52). Alle vleselijke mensen wederstaan op hun wijze de Heilige Geest in Zijn evangelische bediening. Het zou kunnen dat zij het doen in hun onwetendheid (1 Tim. 1:13; Hand. 26:10,11). En wie weet niet dat velen de Heilige Geest bedroeven (Ef. 4:30) en de Heilige Geest uitblussen (1 Thess. 5:19; Openb. 2:4,5; Ps. 51:12)?
6. Allerlei zonde tegen de herstelde en vernieuwde genade. Want ware gelovigen vinden zeer dikwijls in zich hun onoverwinbare zwakheden, hun twijfels, verschrikkingen, afleidende gedachten, ongeregelde hartstochten,* enzovoort. Ook bedroeven zij menigmaal de Geest en blussen Hem uit door:
- De bewegingen van de Heilige Geest te smoren.
- Af te wijken van hun eerste ijver (Openb. 2:1-8).
- Te vallen in verscheidene gruweldaden, bijvoorbeeld dronkenschap (Gen. 9:21), bloedschande (Gen. 29:33), overspel en doodslag (2 Sam. 11, vgl. met Ps. 51).
- Zich weer te storten in vorige zonden (Gen. 27:19,21; Matth. 26:72-74).
7. Allerlei boosaardige vervolging van de kerk en de waarheid (Hand. 8:1; 9:1; 26:10,11; 1 Tim. 1:13,16; Hand. 2:36).
Waarin deze zonde wel bestaat
Al deze dingen maken dus nog niet die onvergeeflijke lastering tegen de Heilige Geest uit. Wat maakt ze dan wel uit?
Om dat des te veiliger na te gaan en te begrijpen, moeten wij denken aan de Schriftplaatsen die zich bezighouden met het beschrijven van deze lastering, en ze zorgvuldig overwegen (Matth. 12:22,24,25,31,32, vgl. met Mark. 3:22,28,29; Hebr. 6:4-6; 10:25-29; 1 Joh. 5:16-18).
Wanneer deze Schriftplaatsen zorgvuldig en nauwkeurig onderling vergeleken worden, zal deze beschrijving eruit tevoorschijn komen:Ze is een algemene en boosaardige afval van huichelachtige belijders, van de waarheid en van de algemene genadegaven van de Heilige Geest, eenmaal aangenomen en ontvangen, tot een lasterlijke verachting en versmading van de Geest der genade, insgelijks tot een verschrikkelijke minachting van de Zoon van God, en tot een gewelddadige vervolging van de christelijke waarheid.
Volgens deze beschrijving is de lastering tegen de Heilige Geest het volgende:
A. Wat haar algemene begrip* aangaat, is zij een afval:
1. Van de waarheid tot ketterij (Gal. 1:6,7; 3:1; Thess. 2:10,11; 1 Tim. 1:19,20).
2. Van de zuiverheid van de godsdienst tot bijgelovigheid en afgoderij (Ex. 32; Hand. 7:39-44).
3. Van een intensere trap van de eerste liefde en ijver tot traagheid en slapheid (Openb. 2:4 e.v.; Hoogl. 5:2-4).
4. Van het tijdgeloof en van een tijdbelijdenis tot ongeloof en goddeloosheid (Matth. 13:20,21; Luk. 8:6,13).
5. Van allerlei algemene genade en de belijdenis daarvan tot een kwaadaardig en ongeneeslijk verzet daartegen. Dit is ten slotte de afval van de lastering tegen de Heilige Geest.
B. Wat echter haar onderscheid aangaat, omdat niet allerlei afval een lastering tegen de Heilige Geest is, zo moet het onderscheid waardoor deze van alle andere verschilt, uiterst zorgvuldig en voorzichtig opgemerkt worden.
Dat onderscheid komt allermeest in drie zaken uit:
1. Haar betrekkelijke onderwerp (δεικτικόν), namelijk alleen de huichelachtige belijders van de evangelische waarheid, zoals:
- Farizeeën (Matth. 12:24,25,31,32).
- Schriftgeleerden (Mark. 3:22,28,29).
- Degenen die verlicht geweest zijn door de Heilige Geest, die ‘gesmaakt hebben het goede woord Gods ...’ (Hebr. 6:4-6), en die vrijwillig zondigen, nadat zij ‘de kennis der waarheid ontvangen hebben’ (Hebr. 10:25,26,29).
Bijgevolg zijn het onderwerp van deze gruwelzonde niet:
a. De uitverkorenen, de verlosten, de ware gelovigen, de wedergeborenen: ‘Wij weten dat een iegelijk die uit God geboren is, niet zondigt’, namelijk niet met ‘een zonde tot den dood’ (1 Joh. 5:16-18).
b. Niet de heidenen, de Joden en de mohammedanen, niet Farao, Rabsaké, Tyrus en Sidon, omdat zij niet ‘verlicht’ zijn geweest (Hebr. 6:4).
2. De kenmerkende eigenschappen van deze afval. Ze is namelijk:
a. Een algemene en algehele afval.
- Ze is niet enige specifieke afval van deze of die hoofdzaak van het geloof. Dit schijnt de apostel te kennen te willen geven in Hebreeën 6, wanneer hij na de opsomming van de grondwaarheden van de christelijke godsdienst (vers 1-3), direct voortgaat tot de zonde tegen de Heilige Geest (vers 4-6).
- Ze is geen afval van alleen deze of gene gave van de Heilige Geest.
- Maar ze is een afval van alle algemene gaven, verlichting, hemelse smaak, deelgenootschap aan de Geest, smaak van het goede woord Gods en van de krachten der toekomende eeuw (vers 4-6).
b. Een definitieve afval: ‘Want het is onmogelijk, degenen die eens verlicht geweest zijn, ... en afvallig worden, ... wederom te vernieuwen tot bekering’ (vers 4,6; vgl. Mark. 3:29; Luk. 12:10; Hebr. 10:26,27).
c. Een vrijwillige en boosaardige verlating van degenen die ἑκουσίως ἁμαρτανόντων, ‘willens zondigen’ (Hebr. 10:26), namelijk niet iedere, maar deze zonde.
ἑκουσίως, ‘willens’, in het Hebreeuws חִנָּֽם (ḥinnām), zonder enige oorzaak en met een meest verdorven kwaadaardigheid, door ‘den Zone Gods’ met voeten ‘te vertreden, en het bloed des Nieuwen Testaments onrein te achten, ... en den Geest der genade smaadheid aan te doen’ (Hebr. 10:29).
Deze kenmerkende eigenschappen zijn niet elk afzonderlijk, maar samengevoegd, bestanddelen van die verschrikkelijke gruwelzonde.
3. De begrenzing van deze afval, namelijk:
a. Het startpunt,* te weten de evangelische waarheid, die reeds gekend en beleden is; insgelijks van alle reeds ontvangen algemene gaven (Hebr. 6:1-7, vgl. met 10:26), zoals wij al gezegd hebben.
b. Het eindpunt, dat bestaat in:
(1) Een gruwelijke versmading van de Geest der genade, waarom ze de benaming ‘lastering’ draagt (Hebr. 10:29; Matth. 12:31,32).
(2) Een verfoeilijke verachting van, en boosaardigheid tegen de Zoon van God, waardoor zulke mensen:
- Hem zichzelf opnieuw als het ware kruisigen (Hebr. 6:6), zoals Judas, de Joden en Pilatus, door een zodanige gruweldaad te bedrijven, waarvoor, als zij verlost zouden worden, een herhaalde kruisiging van de Zoon van God vereist zou worden.
- Hem openlijk παραδειγματίζουσι, ‘tentoonstellen’, ‘te schande maken’ (Hebr. 6:6, vgl. met Matth. 1:19; 27:39-45), zoals Julianus de Afvallige, Galilei en anderen.
- De Zoon van God met voeten vertreden (Hebr. 10:29), door Hem evenals Zijn leer op de verachtelijkste wijze te behandelen.
- ‘Het bloed des testaments onrein achten, waardoor Hij geheiligd was’ (Hebr. 10:29). Het bloed van Christus, dat dierbare bloed (1 Petr. 1:19), dat bloed van het verbond (Hebr. 9:15-17), waardoor niet zij, maar Hij Zelf geheiligd is – dat bloed achten zij αἷμα κοινὸν, ‘gemeen’, ‘onrein bloed’, waarmee wij gewoonlijk bezoedeld worden (Jes. 1:15,16).
4. Meestal komt hier een zekere gewelddadige vervolging bij van de leer die zij verloochend hebben, en van haar belijders. Daarom schijnt de apostel hen τοὺς ὑπεναντίους, ‘tegenpartijders’, ‘tegenstanders’, te noemen (Hebr. 10:27). Dit blijkt in de farizeeën, vervolgers van Christus (Matth. 12), en in Julianus de Afvallige (volgens Centuriae Magdeburgenses, seu, Historia ecclesiastica Noui Testamenti (Maagdenburgse eeuwen, of, Kerkgeschiedenis van het Nieuwe Testament), vierde eeuw, hoofdstuk 3, p. 64-89, editie Basel, 4o, 1624).
De oorzaak of wortel van de onvergeeflijkheid
Nu rest nog dat wij hier enkele aanvullende dingen bijvoegen, aangaande de wortel of oorzaak van de onvergeeflijkheid. De godgeleerden zijn hierover niet van een en dezelfde gedachten.
Er zijn godgeleerden die de wortel zoeken in de zonde zelf en haar natuurlijke verfoeilijkheid, namelijk omdat mensen, door de Heilige Geest te lasteren, alle middelen verwerpen waardoor Hij hen zou kunnen terugbrengen tot bekering, en dus tot vergeving. Dat dit een voortreffelijke reden en oorzaak is, erken ik graag, maar of de Heilige Geest haar niet zou kunnen overwinnen en te boven komen, zou ik niet durven bevestigen, vooral niet omdat ‘waar de zonde meerder geworden is, daar de genade veel meer overvloedig is’ (Rom. 5:20,21).
Anderen zoeken de onvergeeflijkheid daarin, dat deze zonde strijdt tegen iedere Persoon van de Drie-eenheid, aangezien de Heilige Geest gezonden wordt van de Vader en de Zoon, om het werk van de verlossing te volmaken. Echter, alle zonden strijden tegen de gehele Drie-eenheid, en dan zouden, volgens deze hypothese, ook het bedroeven, wederstaan of uitblussen van de Heilige Geest onvergeeflijke zonden zijn. En ten slotte, om welke reden zou God een zonde die tegen de gehele Drie-eenheid gekant is, als Hij wilde, niet kunnen vergeven?
Ik zou daarom menen dat men het allerbeste kan zeggen dat deze zonde onvergeeflijk is krachtens diezelfde oorzaak en Goddelijke wil, waardoor alle zonden van de verworpenen onvergeeflijk zijn, namelijk omdat Hij niet gewild heeft dat Christus daarvoor zou genoegdoen, en ook Christus Zijn dood niet tot vergeving van deze zonde heeft willen besteden. Deze oorzaak schijnt de apostel te kennen te geven, wanneer hij zegt dat zij ‘den Zone Gods wederom kruisigen’ (Hebr. 6:6), dat is: dat zij een zodanige zonde begaan, waarom, als zij daarvan verlost moesten worden, Christus opnieuw gekruisigd zou moeten worden, aangezien Hij daarvoor nooit gekruisigd is geweest. En nog wat duidelijker: ‘Er blijft geen slachtoffer meer over’ voor die zonde (Hebr. 10:26).
Men moet niet gemakkelijk een uitspraak doen over het bedrijven van deze zonde
Tot slot moet ik waarschuwen dat men niet gemakkelijk een uitspraak moet doen of deze gruwelzonde inderdaad bedreven is, hetzij door onszelf, hetzij door anderen, opdat wij ons niet afsnijden van het gebed voor onszelf of voor anderen (1 Joh. 5:16), en bovendien van het vermogen om de naaste te vermanen, te bestraffen of te vertroosten. Vooral niet, omdat het volstrekt onmogelijk is om na te speuren of alle bestanddelen en vereisten van deze zonde aanwezig zijn, althans voor ons, die verstoken zijn van het vermogen om de geesten te beproeven en te onderzoeken, dat in de apostolische kerk bloeide.
Dit is misschien wat uitvoeriger dan het behoort en staat onvoldoende in verhouding met de overige punten van dit hoofdstuk, maar toch, naar ik meen, niet zonder rechtmatige oorzaak.