Klik op één
van de segmenten!
Dwaling: Jodendom
Gekoppelde paragrafen met "Dwaling: Jodendom"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.
Boek I - Hoofdstuk 2 De Heilige Schrift
2.27Met de Joden is er een vierderlei geschil
Wij gaan nu over tot de Joden, met wie wij een vierderlei geschil hebben.
Eerste vraag: is er behalve de geschreven wet ook nog een mondelinge wet?
Het eerste geschil gaat over de mondelinge wet, שְׁבַעַל פִּי (ševaʽal piy).
Men vraagt: heeft Mozes op de berg Sinaï, samen met de geschreven ofwel de te schrijven wet, ook een wet ontvangen die alleen met levende stem doorgegeven moest worden?
Onder de Joden hebben de farizeeën naar zulk een mondelinge wet gezocht, aangezien zij voor hun oneindig vele bijgelovigheden geen bescherming vonden in de geschreven wet.
De sadduceeën hebben zich wel tegen deze wet verzet door die overleveringen te verwerpen, evenals ook de essenen en de Samaritanen, maar zij verwierpen op gelijke wijze ook de gehele Schrift, misschien de wet van Mozes uitgezonderd. De karaïten, ofwel de Schriftuurlijken onder hen, ontkenden echter ronduit dat er een mondelinge wet zou zijn.
Bij hen, ten minste op dit punt, voegen zich de gereformeerden, vooral om deze redenen:
De farizeeën, die dit zeggen, moeten het bewijzen.
Er is van die tweede ontvangen wet, of ‘mondelinge overlevering’, die tot op de talmoedisten via overlevering doorgegeven zou zijn, in de Heilige Schrift niets te zien of te vinden.
Aangezien de geschreven wet verloren is (2 Kon. 22 en 23), hoe zou dan niet veelmeer die mondelinge wet verloren zijn gegaan? Of wanneer de mondelinge wet bewaard is, hoe kon de geschreven wet verloren zijn gegaan? Als er ook al een mondelinge wet geweest is, dan heeft Mozes die echter beschreven, en hem werd ook opgedragen om die te schrijven (Ex. 24:3,4; Ex. 34:27; Deut. 31:9,24). Na Mozes is Jozua gevolgd in het schrijven: ‘Aldaar schreef hij ook op stenen’מִשְׁנֵה תּוֹרַת מֹשֶׁה (mišnēh tōrat mōšeh), ‘een dubbel van de wet van Mozes, hetwelk hij geschreven heeft voor het aangezicht der kinderen Israëls’ (Joz. 8:32). Dit was ongetwijfeld de wet die God hem aanprijst (Joz. 1:7,8; vgl. 2 Kon. 17:13 met vers 37; 2 Kron. 17:9).
De geschreven wet van Mozes is in alle delen volmaakt (Ps. 19:8; Deut. 4:1,2; Deut. 12:32; Spr. 30:5,6), zodat niets noodzakelijk is om te geloven tot zaligheid, wat niet in de geschreven wet vervat ligt. Dus is een mondelinge wet geheel en al overbodig.
God eist van ons geen gehoorzaamheid dan aan de geschreven wet, en nergens aan een niet geschreven wet (vgl. Deut. 11:32 en Deut. 10:12,13 met Deut. 28:1; Joz. 1:7,8; 2 Kon. 14:6; 2 Kron. 25:4).
Hier komt nog bij dat die mondelinge wet, zoals men zegt dat zij naderhand in de Talmoed beschreven is, in veel dingen met de wet van de Schrift in strijd is. Dit zullen wij iets verderop in § 28 aantekenen.
Antwoord op tegenwerpingen
Toch ondernemen de Joden nog iets ten gunste van hun mondelinge wet. Hun bewijs halen zij zelfs uit de geschreven wet, die zij voor de rest wegstoten als duisterder, als een wet die met behulp van de mondelinge wet opgehelderd moet worden, en als ondergeschikt aan de mondelinge wet.
Tegenwerping 1. ‘Schrijf u deze woorden; want’עַל־פִּי (ʽal-piy), ‘naar de mond’, ‘naar luid dezer woorden heb Ik een verbond met u en met Israël gemaakt’ (Ex. 34:27). U ziet hier een tweeërlei wet:
Een geschreven wet: כֹּתֵב (kōtēv).
Een mondelinge wet:עַל־פִּי (ʽal-piy), ‘naar’ ofwel ‘volgens de mond’.
Dit redeneren de Joden uit deze woorden in de Gemara, traktaat Gittin, hoofdstuk 5 (60b), en traktaat Temura, hoofdstuk 2 (14b). Zie ook Menasseh ben Israel in Conciliator, sive, De convenientia locorum S. Scripturae, quae pugnare inter se videntur (Verzoener, of, Overeenstemming van plaatsen der Heilige Schrift die met elkaar in strijd lijken), over Exodus, vraagstuk 1.
Antwoord.
Laten zij bewijzen dat de spreekwijze עַל־פִּי (ʽal-piy) hetzelfde is alsתּוֹרַת שְׁבַעַל פִּי (tōrat ševaʽal piy), ‘de mondelinge wet’. Ook betekent עַל־פִּי (ʽal-piy) hier niets anders dan ‘volgens’ ofwel ‘naar luid’ (evenals o.a. in Lev. 27:8,18; Spr. 22:6).
De spreekwijze ‘naar luid dezer woorden’ moet betrokken worden op de woorden die geschreven moesten worden, en niet op enige andere ofwel mondelinge wet.
Er wordt voorondersteld dat het Goddelijke verbond niet volgens de geschreven, maar volgens de mondelinge wet gemaakt was. Maar dit spreekt de Schrift gedurig tegen.
Tegenwerping 2. ‘En Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen te onderwijzen’ (Ex. 24:12).
Dit leggen de Joden in Masechet Berachot (Traktaat over de lofzeggingen), hoofdstuk 5, als volgt uit:
‘En Ik zal u stenen tafelen geven’, dat wil zeggen: de tien geboden, dus de Heilige Schrift, en het ‘gebod’, dat is: de Misjna.
‘Die Ik geschreven heb’, namelijk de Profetische boeken en de Heilige Schriften (Hagiographa, zoals zij die noemen).
‘Om hen te onderwijzen’, dat is: in en door de Gemara.
Ze zeggen dat ons daardoor geleerd wordt dat al die dingen aan Mozes gegeven zijn op de berg Sinaï. Zo spreken ook de rabbijnen Salomo Jarchi, Abraham ibn Ezra en Maimonides.
Antwoord.
Al deze dingen moesten niet vanuit een drievoet[1] gezegd, maar nauwkeurig aangetoond worden. Want waar toch wordt in het hele heilige Boek onder ‘gebod’ de Misjna en ook de Gemara verstaan? ‘Gebod’ betekent in het algemeen alles wat God gebiedt.
Men moest bewijzen dat hier הַתּוֹרָ֥ה (hatōrah), ‘de wet’, en הַמִּצְוָה (hamiṣwāh), ‘het gebod’, twee verschillende dingen betekenen, terwijl de verbindingsletter וְ(wāw), ‘en’, hier veeleer een verklarende letter zou kunnen zijn, zoals zeer dikwijls in de Heilige Schrift het geval is.
Er wordt in de tekst uitdrukkelijk gezegd: ‘Het gebod dat Ik geschreven heb.’ Hoe zal dit gebod dan de mondelinge wet betekenen (vgl. 2 Kon. 17:34,35)?
Tegenwerping 3. Menasseh ben Israel werpt Exodus 17:16 vergeleken met Deuteronomium 17:8-11 tegen, in Conciliator, sive, De convenientia locorum S. Scripturae, quae pugnare inter se videntur, over Exodus, vraagstuk 50.
Uit deze Schriftplaatsen besluit hij dat alle Schriftplaatsen van de geschreven wet niet altijd zo helder zijn, of er moet uitleg gegeven worden, en dat deze gegeven moet worden uit de mondelinge wet.
Antwoord. In de geschilpunten die bewezen moeten worden, gaat het er niet om dat de Schriftplaatsen van de geschreven wet niet alle even helder zijn, en er soms ook een verklaring van de wet noodzakelijk is. Maar het gaat erom dat de verklaring van de meer duistere plaatsen zou moeten plaatsvinden uit en volgens enige mondelinge wet. Dat zeggen de teksten niet en dat bewijst Manasse niet, want een duisterder Schriftplaats kan verklaard worden uit andere Schriftplaatsen van de geschreven wet, die helderder zijn.
Tegenwerping 4. Wanneer dit ene nauwkeurig opgemerkt is, vervalt ook wat diezelfde Manasse op dezelfde plaats uit de rede tegenwerpt: er is in veel geschreven wetten steeds weer iets wat ontbreekt of wat overbodig is, en er is een mondelinge wet noodzakelijk om dit gebrek aan te vullen.
Antwoord. Deze dingen bewijzen niet dat er een mondelinge wet noodzakelijk is, maar alleen dat er uitleg noodzakelijk is, die duidelijk genoeg gegeven kan worden uit andere geschreven wetten welke onderling met elkaar vergeleken worden.
[1] Gezeten op een driepoot in de tempel van Apollo te Delphi, raakte de de orakelpriesteres Pythia op geregelde tijdstippen in trance en sprak dan godsspraken uit.