Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Doodstaat van de mens"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VI - Hoofdstuk 3 De wedergeboorte

3.35Derde praktijk: ze stelt de ellende van de onwedergeborenen voor

De wedergeboorte stelt daarentegen de onuitsprekelijke ellende voor van degenen die van de genade der wedergeboorte verstoken zijn, want:

  1. Zij kunnen het Koninkrijk Gods niet zien, laat staan daarin ingaan, en zijn dus zelfs van de eerste drempel der eeuwige zaligheid verwijderd (Joh. 3:3,5). 

  2. Terwijl zij niet uit God geboren zijn (Joh. 1:13), zijn zij geboren uit hun vader de duivel en dus kinderen van de duivel (Joh. 8:42-44), onontwarbaar onder zijn strikken gevangen (2 Tim. 2:26).

  3. Zij zijn geestelijk dood in de zonden (Ef. 2:15; Ez. 37:1,2). Zij kunnen de dingen die van de Geest zijn niet zien, niet begrijpen (1 Kor. 2:14). Zij zijn versteend van hart, verhard in het kwade (Hand. 7:51) en onbeweeglijk ten goede (Ez. 36:25,26). Daardoor zijn zij ἀναίσθητοι, ‘dwaas’, ‘ongevoelig’ (Ef. 4:18,19), ondoordringbaar voor allerlei zedelijke* werkingen van de Heilige Geest (Jer. 6:10), ja, ook ἀντιπίπτοντες, ‘wederstrevend’, ‘wederstaand’ (Hand. 7:51). Zij onderwerpen zich niet aan de wet van God, en kunnen het ook niet (Rom. 8:7; vgl. 2 Kor. 3:3). Men zou dus eerder uit een keisteen water kunnen persen dan uit hen boetvaardigheid. Zij zijn koud als stenen, zonder enige geestelijke warmte en zonder enige geestelijke liefde jegens God, jegens de genade en jegens de zaligheid van hun eigen zielen (vgl. Ps. 32:9), ἄστοργοι, ‘zonder natuurlijke liefde’ (Rom. 1:31). En vanwege dit alles zijn zij buiten het verbond der genade, aangezien God geen God der doden is (Matth. 22:32).

  4. Daar zij niet wedergeboren zijn, zou het beter voor hen zijn dat ze nooit geboren waren, zoals de Zaligmaker van Judas zegt (Mark. 14:21; vgl. Job 3:3-9; Jer. 20:15), en de onwedergeborenen zelf zullen hiernamaals in de hel erkennen dat de dag van hun geboorte vervloekt moet worden. 

  5. Daar zij geen maaksel van God zijn door de genade der wedergeboorte (Ef. 2:20), zou het beter voor hen zijn dat ze nooit door God geschapen waren, of ten minste niet tot mensen geschapen waren, maar veeleer tot wormen, slangen of padden. Want vanwege de onsterfelijkheid van de ziel zal hun ellende onsterfelijk en volstrekt eeuwig, eeuwig zijn (Matth. 25:41; Jes. 66:24)! Alle andere schepselen zullen daarentegen voor eeuwig gevoelloos zijn.

  6. Daar zij niet door wedergeboorte teruggebracht zijn tot God, zijn zij vervreemd van het leven Gods (Ef. 4:17,18), ver van God (Ef. 2:13,17), als het ware door een ertussen gevestigde onmetelijke kloof (Luk. 16:26), met Kaïn uitgeworpen van het aangezicht Gods (Gen. 4:14). ἄθεοι, ‘atheïsten’, ‘zonder God’ (Ef. 2:12), vervreemd van:

    • De kennis van God en Goddelijke zaken (Ef. 4:18; 1 Kor. 2:14), terwijl ze als het ware tastend God zoeken (Hand. 17:27). 

    • De liefde en de zaligmakende genade van God (Jes. 59:2).

    • Christus, het burgerschap Israëls, de verbonden der belofte en alle hoop op de zaligheid (Ef. 2:12). 

Waartoe

Het is nuttig om die zo grote ellende van de onwedergeborenen herhaaldelijk naar het leven af te schilderen:

  1. Voor onszelf, opdat wij:

    • Daardoor een des te grotere afschrik van deze staat opvatten en met David bidden en zuchten: ‘Schep mij een rein hart, ... en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest’ (Ps. 51:12). 

    • Onze zaligheid werken met vreze en beven, omdat ‘het God is, Die in ons werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen’ (Filipp. 2:12-13). 

    • In de ontvangen genade der wedergeboorte ons ‘verheugen met beving’ (Ps. 2:11).

  2. Voor anderen die nog niet wedergeboren zijn, opdat zij door Gods medewerking ἀνανήψωσιν, ‘ontwaken’ uit de strikken van de duivel, ‘onder welken zij gevangen waren tot zijn wil’ (2 Tim. 2:26). 

Naar paragraaf