Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Werkverbond"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 2/6 - De werken van God - De zonde van de mens.

Boek III - Hoofdstuk 12 Het verbond der natuur

12.6De benamingen voor verbond in de Heilige Schrift

Om de aard van dit verbond des te beter te begrijpen, is het de moeite waard dat wij eerst kort kennis nemen van de benamingen en ook van de algemene natuur van een verbond, en dan tot de beschouwing van dit eerste verbond afdalen. 

 

Een ‘verbond’ wordt in het Hebreeuws בְּרִית֙ (beriyt) genoemd. Dit is volgens sommigen afkomstig:

- Van בָּרָא (bārāʼ), ‘Hij heeft geschapen’, omdat het van den beginne van de schepping zelf in gebruik is geweest.

- Of van datzelfde werkwoord in de vorm Piʽel,[1] waarin het ‘slaan’, ‘slachten’ betekent; hetzelfde wat het woord כָּרַת (kārat) betekent.

Daarom hebben de woorden בְּרִית֙ (beriyt) en כָּרִית֙ (kāriyt) een en dezelfde betekenis, omdat in de verbondmakingen bij de Romeinen, zowel als in de Schrift, het slachten van dieren gebruikelijk is (o.a. Gen. 15:9,10; Ex. 24:6,7; Jer. 34:18). 

Anderen leiden het woord af van בָּרַר (bārar), ‘hij heeft gezuiverd’, ‘hij heeft gereinigd’, om het gemoed en de vriendschap van de beide verbondmakende partijen te kennen te geven. 

Anderen leiden het woord af van בָּרַת (bārat), ‘sterkte’, ‘vastheid’ (vandaar het woord בְּרוֹת (berōt), ‘eikenboom’ of ‘cipres’), omdat de beide verbondmakende partijen de verbonden bevestigen. 

Anderen leiden het woord af van בָּרָה (bārāh), dat soms ‘hij heeft gegeten’ betekent, omdat bij de verbondmaking uitbundige feesten gebruikelijk waren. 

Anderen leiden het van datzelfde woord af, voor zover het ‘hij heeft verkoren’ betekent, omdat door een verbondmaking beide partijen hetzelfde verkiezen. 

Anderen leiden het woord af van בָּרָא (bārāʼ), ‘hij heeft geslacht’, ‘gedood’, ‘in stukken gedeeld’, omdat de verbonden gewoonlijk met het slachten van offeranden gesloten werden (Ex. 29:3-9, vgl. met Gen. 15:9,10,17 e.v.; Jer. 34:18-20). 

 

Een ‘verbond’ wordt in het Grieks διαθήκη, ‘testament’, genoemd. Dit woord gebruiken de Septuagintvertalers altijd (uitgezonderd Deut. 9:19 en 1 Kon. 11:11) in plaats van het Hebreeuwse בְּרִית֙ (beriyt). En niet alleen de Septuagintvertalers, maar ook zelfs de door God gedreven schrijvers van het Nieuwe Testament (Hebr. 8:8-10; 10:36). Dit wordt in het Latijn soms overgezet met ‘verbond’ (o.a. Luk. 1:72; Hand. 3:25; Rom. 9:4), soms met ‘testament’ (Matth. 26:28; Mark. 14:24; 1 Kor. 11:25; 2 Kor. 3:6,14; Hebr. 7:22). 

 

Het betekent soms een vaststelling van één alleen, zoals er is in een testament (Hebr. 9:15-18), soms een overeenstemming van meer dan één, zoals er is in een verbond (Hebr. 8:8,9; 10:16; 13:20), soms een mengeling van een verbond en een testament, of een testamentair verbond (Hebr. 9:16,17). 

 

Verder drukken beide woorden, zowel het Hebreeuwse als het Griekse woord, uit:

- Een burgerlijk verbond (Mal. 2:10; Spr. 2:17; Gen. 21:27,31; Gal. 3:15; Hebr. 9:16,17).

- Of een godsdienstig verbond tussen God en de kerk (Jer. 31:31,32; Hebr. 8:6-9; Gal. 3:17; Hebr. 9:1, enz.).


 

[1] De Piʽel is een Hebreeuwse stamformatie met vaak een versterkte betekenis van het werkwoord.

Naar paragraaf