Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Vrije wil"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VI - Hoofdstuk 1 De aard van de toepassing

1.19Derde vraag: hangt de toepassing van de verlossing af van de vrije wil der te verlossen mensen?

Men vraagt ten derde: hangt de toepassing van de verlossing af van de vrije wil van de mens? 

Het gevoelen van verschillende partijen

De pelagiaansgezinde partijen, de socinianen, de arminianen en de jezuïeten stellen dit, en hierin ligt de onjuiste grondstelling van het gehele beleid van de tegenpartijen. 

Het gevoelen van de gereformeerden

Alle gereformeerden ontkennen het, want:

  1. De Schrift roemt Christus als de ‘overste Leidsman en Voleinder des geloofs’, en dus ook van onze zaligheid (Hebr. 12:2).

  2. Diezelfde Schrift doet onze gehele zaligheid van Gods ontfermende wil afhangen, zelfs met een uitdrukkelijke afwijzing van de wil van de mens (Rom. 9:15,18).

  3. Ze betrekt ons willen zelf op de werking en voortbrenging van God (Filipp. 2:13). 

  4. Zo zou alle verlossing ijdel, vruchteloos en tevergeefs zijn, daar wij allen dood zouden zijn (Ef. 2:1,5), niet bekwaam om zelfs maar een goede gedachte te verwekken (2 Kor. 3:5).

  5. Zo zou ieder zichzelf onderscheiden, tegen de verklaring van Paulus (1 Kor. 4:7), en zo zou ieder de macht om te roemen in zichzelf hebben, tegen dezelfde Paulus (Rom. 3:27; Ef. 2:8,9). 

  6. Zo zou ieder veeleer zijn eigen verlosser zijn dan Christus een Verlosser van allen. 

Dit leren wij elders uitvoerig.

Antwoord op tegenwerpingen

Hiertegen werpen de partijen tevergeefs het volgende tegen:

Tegenwerping 1. De verlossing en de zaligheid schijnen steeds betrokken te worden op de vrije wil van de mens (Matth. 23:37; Matth. 22:5; Ps. 81:14).

Antwoord. In deze en dergelijke Schriftplaatsen wordt niet de toepassing van de verlossing op de vrije wil betrokken, maar alleen de eeuwige verdoemenis (Joh. 5:40). 

Tegenwerping 2. God nodigt om de voorwaarden waarvan de verlossing afhangt, aan te nemen (Deut. 30:15; Openb. 22:17; Jes. 55:1).

Antwoord. 

  1. Hij nodigt Zijn volk om de voorwaarden van de verlossing aan te nemen, niet door de krachten van hun vrije wil, maar door de krachten van de genade, die door de bekering én het willen én het werken werkt (Filipp. 2:13).

  2. Hij nodigt de dorstenden naar genade (Openb. 22:17; Jes. 55:1), hoedanigen wij van nature niet zijn, maar door de levendmakende en wederbarende genade (Ef. 2:5,8).

Tegenwerping 3. De vrije wil van de mens, die van nature onverschillig* is tot tegenovergestelde dingen, kan niet gedwongen worden om de voorwaarden van de toepassing aan te nemen en te vervullen. 

Antwoord.

  1. De vrije wil bestaat niet in een onverschilligheid, maar in een capaciteit* om werkzaam te zijn met voorbedachten rade, zoals wij elders aangetoond hebben.

  2. De wil wordt niet gedwongen door de genade, maar alleen zacht en zoet gebogen en geneigd (Spr. 21:1). 

Naar paragraaf

1.21Vijfde vraag: hangen de weldaden van de toepassing af van iets anders behalve van het geloof?

Men vraagt ten vijfde: hangen de weldaden van de toepassing, namelijk de vergeving der zonden en het recht op het eeuwige leven, af van de eigen werken van de mens of van iets anders dan het aannemen van de Verlosser, dat plaatsvindt door het geloof? 

Het gevoelen van de socianianen en de pausgezinden

De socinianen laten die weldaden afhangen van de gehoorzaamheid die wordt bewezen aan de geboden van Christus. 

De pausgezinden laten ze wel deels afhangen van Christus’ genoegdoening en verdiensten, die door het geloof zijn aangenomen, maar deels ook van menselijke genoegdoeningen en de verdiensten van eigen werken. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden laten het recht op die weldaden afhangen van het geloof alleen, waardoor wij de Verlosser aannemen. Maar de bezitting van de weldaden laten zij bovendien afhangen van de betrachting van goede werken, zoals wij in § 15 gezegd hebben. 

Het gevoelen van de socinianen vervalt door § 24 in het vorige hoofdstuk. Het gevoelen van de pausgezinden vervalt door § 33 en 38, en zo God wil nog meer in het hoofdstuk over de rechtvaardiging. 

Naar paragraaf