Klik op één
van de segmenten!
Vrije wil
Gekoppelde paragrafen met "Vrije wil"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 23 De eerste weldaad van het genadeverbond: Gods krachtdadige roeping
23.12Antwoord op verschillende tegenwerpingen
Alle navolgers van de oude pelagianen verzetten zich hier hevig tegen, zoals de meeste roomsen, de socinianen, de arminianen en de wederdopers. Zij worden niet weinig geholpen door sommige andere hedendaagse mannen, die geen onmiddellijke, maar alleen een zedelijke werking van God op het gemoed van de mens willen erkennen. De roomsen beweren dat de werking van de roepende God de vrijwillige en onbepaalde medewerking van de mens vereist, zodanig dat van deze medewerking – of, wat in wezen op hetzelfde neerkomt: van de gepastheid van de manier en omstandigheden der Goddelijke roeping – de gehele uitwerking van Gods roeping afhangt. Daarom is de roeping geenszins zeker, maar kan tot het einde toe door de mens wederstaan worden.
Tevergeefs voeren zij voor hun gevoelen aan:
Diverse Schriftplaatsen (Jes. 5:4; 65:2-3; Ezech. 12:2; Matth. 11:21; 23:37; Luk. 7:30; Hand. 7:51-52).
Antwoord. In al deze plaatsen wordt gehandeld over een uiterlijke en meer algemene genade van God. Dit blijkt uit:
De gelijkenis van de wijngaardenier en de opsomming van de weldaden in Jesaja 5:4.
De uitbreiding van de handen in Jesaja 65:2-3, die veel verschilt van de ontbloting of openbaring van de Goddelijke arm (Jes. 53:1), en een gewoon teken is van een vriendelijke nodiging.
Het niet zien en horen in Ezechiël 12:2, dat niet kan samengaan met welbekwame en geestelijke ogen en oren.
De wonderkrachten die in Matthéüs 11:21 genoemd staan, waarop de ware bekering bij de Tyriërs en Sidoniërs zou zijn gevolgd, niet in zichzelf en niet absoluut, maar vergelijkenderwijs eerder dan bij de inwoners van Chórazin en Bethsáïda, die meer verhard waren. Of het is bedoeld als een verwijtende spreekwijze, die wij ook vinden in Ezechiël 3:6, Lukas 19:40, enz.
De wil van Christus in Matthéüs 23:37, die dikwijls herhaald, aan de Joden bekend en ‘gelijk’ was aan de wil van ‘een hen’.
De raad in Lukas 7:30, waarmee duidelijk niet een raad van het verborgen welbehagen wordt bedoeld, maar een raad van heilzame vermaning die aan de farizeeën gegeven was. Over een zodanige raad lezen wij ook in Spreuken 1:24-25; Openbaring 3:18; enz.
De verklaring van het wederstaan van de Heilige Geest door het verwerpen van de gezonden profeten, die wij er in de Handelingen der apostelen bijgevoegd vinden.
De vrijheid van de menselijke vermogens van het verstand en de wil.
Antwoord. Deze vermogens worden door de genade van hun eerste Oorzaak verlost van de slavernij der verdorvenheid, en tot goede daden opgewekt. Ze worden dus niet weggenomen of verminderd, maar veeleer volmaakt. Ook moet men een heel groot onderscheid zien tussen een heilige, overtuigende noodzaking en een gewelddadige dwang.
Het gebruik van het Woord.
Antwoord. Het Woord wordt door een hogere macht krachtdadig gemaakt en moet dus niet nutteloos worden geoordeeld; het Woord wordt immers geenszins door een bijzondere en eigen geest van ons omvergestoten.
Het werk van de gehoorzaamheid van de mens.
Antwoord. Wij erkennen dat graag, niettegenstaande Gods krachtdadige werking, waardoor Hij de mens het goede doet werken. Dat ondertussen anderen het goede niet werken op Gods vermaningen, komt door hun eigen schuld. God is noch door Zijn volmaaktheden, noch door de beloften van Zijn verbond verplicht om met Zijn genade in hen te werken.
Het voortdurende tegenstreven van de mens tegen God, dat zelfs in de wedergeborenen nog gevonden wordt (Rom. 7:14,23; Gal. 5:17; Ef. 4:30; 1 Thess. 5:19).
Antwoord. God komt die door Zijn genade zeker te boven, zowel in de eerste roeping als in de verdere heiligmaking.