Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Geestelijke dood"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 3/6 - De verlossing door Christus.

Boek V - Hoofdstuk 12 De dood van de Middelaar

12.6De drieërlei dood van Christus

Omdat wij door de zonden een strafschuld van een drieërlei dood over ons gebracht hebben: de lichamelijke, de geestelijke en de eeuwige (zoals wij in [deel 2] boek 4, hoofdstuk 4, geleerd hebben), zo heeft ook de Borgovernemer* Jezus een drieërlei dood moeten ondergaan.

 

De natuurlijke of lichamelijke dood van Christus

Hij moest de natuurlijke of lichamelijke dood ondergaan, welks geschiedenis alle evangelisten als met één pen beschrijven, gedurende zijn drie perioden.

 

De eerste periode: van voorbereiding

De eerste periode stelt de voorbereidingen tot Christus’ dood voor. Deze zijn er tien in getal:

1. De voorzegging van de nu aanstaande dood (Matth. 16:21; Mark. 14:1; Luk. 22:1; Joh. 13:1).

2. De beraadslaging van de Joden om Christus te doden (Matth. 26:3-5).

3. Zijn zalving, te Bethanië geschied, door een vrouw in het huis van Simon de melaatse (Matth. 26:6-13; Mark. 14:3; Luk. 7:37,38; Joh. 11:2; 12:3).

4. Het verraad van Judas (Matth. 26:14-16; Mark. 14:10,11; Luk. 22:3-6).

5. Het gebruik en de afschaffing van het pascha (Matth. 26:21-26; Mark. 14:12-18; Luk. 22:7-17).

6. De instelling van het Heilig Avondmaal (Matth. 26:26-31; Mark. 14:22-27; Luk. 22:19,20).

7. De wassing van de voeten van Zijn discipelen (Joh. 13:3-17).

8. De onthulling van Zijn verrader (Matth. 26:21-26; Mark. 14:18-21; Luk. 22:21-23; Joh. 13:21-31). 

9. De voorzegging van de ergernis, de vlucht en de verloochening van de discipelen (Matth. 26:31-35; Mark. 14:27-32; Luk. 22:31-39).

10. De bijlegging van de twist onder de discipelen over de voorrang (Luk. 22:24-30).

 

De tweede periode: van het lijden en sterven zelf

De tweede periode stelt Christus’ lijden en sterven zelf voor, door vier handelingen:

1. De eerste handeling betreft de dingen die Hem in de hof op de Olijfberg overkomen zijn:

- Enerzijds Zijn zielsangst en zielsstrijd (Matth. 26:36-46; Mark. 14:32-42; Luk. 22:39-46; Joh. 18:1).

- Anderzijds Zijn overgave in de handen van de Joden (Matth. 26:47-56; Mark. 14:43-53; Luk. 22:47-54,63-65; Joh. 18:3-13).

2. De tweede handeling behelst de dingen die met Hem geschied zijn in de zaal van de hogepriester:

- Zijn onderzoek (Matth. 26:57,59-63; Mark. 14:53,55-61; Luk. 22:54; Joh. 18:19-24).

- De val en de bekering van Petrus (Matth. 26:58-69; Mark. 14:54,66-72; Luk. 22:55-62; Joh. 18:15-18,25-27).

- Zijn veroordeling (Matth. 26:65-69; Mark. 15:61-65; Luk. 22:66-71). 

3. De derde handeling vermeldt de dingen die met Hem gedaan zijn voor Pilatus:

- Zijn wegleiding naar Pilatus (Matth. 27:1,2; Mark. 15:1; Luk. 23:1; Joh. 18:28), waarmee de wanhoop en de ophanging van Judas verbonden is geweest (Matth. 27:3-10).

- De beschuldiging van de Joden en het onderzoek van Pilatus (Matth. 27:11-14; Mark. 15:2-6; Luk. 23:2-12; Joh. 18:28,39).

- Zijn rechtvaardiging door Pilatus (Matth. 27:15-24; Mark. 15:7-14; Luk. 23:4,13-23; Joh. 18:38; 19:4-15).

- Zijn geseling (Matth. 27:26; Mark. 15:15; Joh. 19:1).

- Zijn veroordeling (Matth. 27:26; Mark. 15:15; Luk. 23:24,25; Joh. 19:16).

4. De vierde handeling verhaalt de dingen die rondom Zijn kruisiging geschied zijn. Hierbij komen ons voor:

- Zijn uitleiding naar Golgotha en Zijn aanspraak op de weg tot de wenende vrouwen (Luk. 23:26-31; Matth. 27:27-33; Mark. 15:16-22; Joh. 19:16,17).

- Zijn drenking met edik, gemengd met gal, en Zijn voorbede voor Zijn kruisigers (Matth. 27:33,34; Mark. 15:23; Luk. 23:34).

- Het opschrift aan het kruis (Joh. 19:19-25; Matth. 27:37; Mark. 15:26; Luk. 23:38).

- De zorg over Zijn moeder die Hij Johannes aanbeval (Joh. 19:25-27; Matth. 27:55,56; Mark. 15:40; Luk. 23:49), evenals de smaadheden en bespottingen die Hem, terwijl Hij aan het kruis hing, door allerlei slag van mensen zijn aangedaan (Matth. 26:38-45; Mark. 15:27,33; Luk. 23:35-37).

- De bekering van de ene moordenaar, de zonsverduistering en de klacht over de Goddelijke verlating (Matth. 27:44-46; Mark. 15:33,34; Luk. 23:39-44).

- Zijn klacht over dorst, Zijn betuiging dat alles volbracht was, de aanbeveling van Zijn ziel in de handen van Zijn Vader en Zijn dood (Joh. 19:28-30; Matth. 27:47-50; Mark. 15:35-37; Luk. 23:46). 

 

De derde periode: van de gevolgen

De derde periode bevat de gevolgen van Christus’ dood en kruisiging:

1. De wonderwerken die op Zijn dood gevolgd zijn (Matth. 27:51-55; Mark. 15:38,39; Luk. 23:44-49).

2. Zijn begrafenis, waarover elders meer. 

Naar paragraaf