Klik op één
van de segmenten!
Ellende
Gekoppelde paragrafen met "Ellende"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VI - Hoofdstuk 2 De roeping
2.23Derde praktijk: dit leerstuk toont de ellende van degenen die niet zaligmakend geroepen zijn
Daarentegen stelt dit leerstuk de allerellendigste staat voor van degenen die:
Óf geheel en al niet geroepen zijn tot de genade (Hand. 14:16; Ps. 147:19,20). Door Zijn voorzienigheid verbiedt en belet God hen te roepen (Hand. 16:6).
Óf niet geroepen zijn met een zaligmakende roeping (Matth. 22:14).
Vraag. En wie zijn dat?
Antwoord. Het zijn degenen die:
De Roepende niet horen (Spr. 1:24) en als een adder hun oren voor Hem toestoppen (Ps. 58:5,6).
Wel horen, maar hun hart verharden tegen de roeping (Ps. 95:7,8), en geen acht op haar geven, maar ze verwaarlozen (Hebr. 2:3).
Wanneer ze geroepen zijn, weigeren te komen (Matth. 22:3; Matth. 23:37; Joh. 5:40).
De roeping versmaden (Matth. 22:5) en op allerlei aardse dingen achterstellen (Luk. 14:17-21).
De roependen bovendien vervolgen (Matth. 22:6; Matth. 23:37; Matth. 10:17,18).
De in de roeping hun aangeboden Verlosser niet aannemen (Joh. 1:11; Luk. 9:53).
De aanneming of liever gezegd de voorwaarden van de aanneming weigeren te vervullen, bijvoorbeeld: het geloof (Joh. 3:16,36), de verloochening van zichzelf, de opneming van het kruis, de navolging van Christus (Luk. 9:23), de kruisiging van het vlees en van hun eigen begeerlijkheden (Gal. 5:24).
Wat hun ellende is
De ellende van die mensen zou u zeker ook kunnen zien en begrijpen uit de tranen die de roepende Verlosser Zelf uit overdenking daarvan stort (Luk. 19:41), evenals uit de daarop volgende klacht: ‘Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uwen dag, hetgeen tot uw vrede dient! ... Daarom dat gij den tijd uwer bezoeking niet bekend hebt’ (vers 42,44; vgl. Matth. 23:37).
Deze ellende zult u nog duidelijker zien als u in meer bijzonderheden overweegt:
Enerzijds de schandelijkheid van de verwaarloosde en versmade roeping, waardoor zij:
De roepende God versmaden, de Koning, Die voor Zijn Zoon een bruiloft bereid en bij herhaling Zijn dienstknechten uitgezonden heeft om de genodigden te roepen (Matth. 22:2-4 e.v.).
Zoveel in hen is trachten God te dwarsbomen in Zijn raad en voornemen (Luk. 7:30; Hand. 7:51).
Zich op het allerschandelijkst ondankbaar betonen, niet alleen tegen de allervriendelijkste nodiging van de Roepende (Matth. 23:37; Matth. 22:3; Openb. 3:20; Hoogl. 5:2), maar ook tegen de weldaden die in de roeping aangeboden worden (Jes. 5:1,2,4).
Op vele manieren tegen zichzelf, tegen hun eigen ziel en zaligheid zondigen, door de hun aangeboden Verlosser te verwaarlozen, de welaangename tijd van de eeuwige zaligheid (Joh. 1:11; Matth. 23:37; 2 Kor. 6:1,2; Luk. 19:42,43), de dag van hun bezoeking, hun dag, die tot bewerking van hun vrede bestemd is.
Tegen Gods dienstknechten en gezanten zondigen (Matth. 22:3,4,6), aan wie God de ‘bediening der verzoening’ toevertrouwd heeft (2 Kor. 5:18,19).
Anderzijds, de evenredige straffen op deze allerschandelijkste verwaarlozing, namelijk:
Zij maken zichzelf een zo grote roeping (Matth. 22:8) en het eeuwige leven onwaardig (Hand. 13:46).
Zij verwekken de verbolgenheid van de roepende God tegen zichzelf (Hand. 13:7).
Zij sluiten zichzelf uit van alle verdere roeping, evenals van de weldaden die in de roeping aangeboden worden (Luk. 14:24).
Zij verwekken de verschrikkelijke wraak van de versmade Roepende tegen zich (Matth. 12:43; 2 Thess. 1:8).
Bij dit alles komt nog het volgende:
Alle weldaden die wij in de vorige paragraaf hebben toegewezen aan degenen die zaligmakend geroepen zijn, moeten zij voor eeuwig missen.
Daarentegen stellen zij zichzelf bloot aan een onuitsprekelijke ellende, die de apostel voorstelt (Ef. 2:12, vgl. met vers 17).