Klik op één
van de segmenten!
Eeuwige dood
Gekoppelde paragrafen met "Eeuwige dood"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 16 De straf op de zonde
16.1De namen voor de straf op de zonde en de dood
Op de zonde volgt de straf, vanwege Gods waarheid, rechtvaardigheid, en heiligheid, terwijl het eigen geweten van de mens hem hiervan ook overtuigt.
De Latijnse naam voor ‘straf’ (poena) geeft wel aanleiding tot veel zinspelingen, maar is ongetwijfeld van Griekse herkomst en zo betekent het ‘moeilijkheid’ en ‘smart’.
In de Schrift wordt gesproken over ‘kwaad’ (Jes. 45:7; Klaagl. 3:38; Amos 3:6), ‘zonde’ (vgl. Gen. 4:13; 19:15), ‘oordeel’ en ‘gericht’ (Jes. 26:8-9; Hebr. 10:27), ‘toorn’ (Joh. 3:36), of over ‘vloek’, ‘verderf’, enz., en als zakelijke verklaring over ‘de dood’.
De straf van de ‘dood’ komt ons drieërlei of vierderlei voor:
1. De lichamelijke en tijdelijke dood, waarop betrokken worden alle kwade dingen van dit leven als beginselen daarvan, en in het bijzonder die dodelijk of gevaarlijk zijn (vgl. Ex. 10:17; 1 Kor. 15:21; 2 Kor. 11:23).
2. De geestelijke dood, die bestaat in een vervreemding van God, waardoor de mens tot alle goed onbekwaam wordt (vgl. Ef. 2:1; 1 Tim. 5:6).
3. De eeuwige dood, die ziet op de voltrekking van de straf na dit leven, en in de Schrift de naam ‘tweede dood’ draagt, met het oog op de voorafgaande lichamelijke of ook geestelijke dood (Openb. 2:11; 20:6,14; 21:8).
Onder de ‘straf’ op de zonde verstaat men:
a. Soms, in meer bepaalde zin, het kwaad met en tot voldoening en vergelding van de Goddelijke rechtvaardigheid.
b. Soms alleen het kwaad waarin de straf bestaat, zonder dat (in punt a genoemde) opzicht.
c. Soms, in een betekenis die de middenweg houdt, het kwaad met betrekking tot de zonde als zijn oorzaak, hetzij tot vergelding of tot een ander doeleinde.
16.10De eeuwige straf op de zonde
Boven dit alles wordt er zelfs in de minste zonde een eeuwige straf vereist, vanwege:
1. Gods oneindige majesteit, die door de zonde is geschonden, als men daarmee de eindige waardigheid en capaciteit van een bloot schepsel vergelijkt.
2. Het voortdurend aanhouden van de zonde, niet alleen dit gehele leven lang, maar ook na de dood zelf.
Gods rechtvaardigheid is dus niet in strijd met de eeuwigheid van de straf. Veeleer stoot ze een enkel tijdelijke, voldoenende vergelding van de zonde in een bloot schepsel omver. De roomsen stellen dat er zo’n vergelding in dit leven en na dit leven in het vagevuur is.