Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Duivel"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 3/6 - De verlossing door Christus.

Boek V - Hoofdstuk 11 Het leven van de Middelaar

11.13Ten derde: de beproeving door de verzoeking van de satan

De inwijding behelst ten derde een beproeving, die heeft plaatsgevonden door de verzoeking van de satan (Matth. 4:1 e.v.). Daardoor heeft Hij, na vastberaden vier allerzwaarste aanvallen afgeslagen te hebben en zo over de satan te zegepralen, het voor ons ontwijfelbaar gemaakt: 

- Dat Hij sterker was dan de eerste Adam, die onder de verzoekingen bezweek. 

- Ja, dat Hij ook sterker was dan de duivel zelf. 

- En dat Hij dus dat ware Vrouwenzaad was, Dat gekomen was om de slang de kop te vermorzelen (Gen. 3:15, vgl. met Rom. 16:20). 

- Dat Hij, gelijk als wij, in alles verzocht is, opdat Hij met ons medelijden zou kunnen hebben als wij verzocht worden (Hebr. 4:15). En wel hiertoe, opdat wij met een des te groter vertrouwen in allerlei verzoekingen tot Zijn hulp onze toevlucht zouden kunnen nemen (vers 16). 

Naar paragraaf

11.41Zesde praktijk: Christus’ verzoekingen tonen ons aan wat voor verzoekingen wij onderworpen zijn

In de verzoekingen van Christus (Matth. 4:1-12; 16:22,23) wordt ons een voorbeeld verschaft. Ze tonen ons aan welke en aan hoe sterke verzoekingen alle christenen, en vooral de dienaars van het Goddelijke Woord, onderworpen zijn (Job 7:1; Ef. 6:12), namelijk verzoekingen:

- Tot ongelovigheid: ‘Indien Gij Gods Zoon zijt’ (Matth. 4:3). Alsof de duivel zei: ‘U meent wel dat zojuist tot U gezegd is: “Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde” (Matth. 3:17), maar geloof het niet, want hoe zou Gods Zoon kunnen hongeren?’ Zo worden alle ware christenen, en vooral de dienaars van het Woord, uit hun armoede en gebrek, uit de vervolgingen en allerergste onheilen verzocht om te geloven dat zij geen kinderen van God zijn (Richt. 6:13), of dat zij van God verlaten zijn (Jes. 49:14; Ps. 13:2).

- Tot wantrouwen: ‘Zeg dat deze stenen broden worden’ (Matth. 4:3). Alsof de duivel zei: ‘U hebt gebrek aan noodzakelijke levensmiddelen, aan brood en andere dingen; eet stenen!’ Zo worden alle ware christenen, wanneer ze in gevaren en tegenheden gesteld zijn, tot wantrouwen verzocht (1 Sam. 27:1; Matth. 6:25; 8:25,26). Integendeel:

- Tot vermetelheid: ‘Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelven nederwaarts, want er is geschreven ...’ (Matth. 4:6). Zo worden alle ware christenen tot vermetelheid verzocht, zo dikwijls zij zich óf in geestelijke óf in lichamelijke dingen vrijwillig aan gevaren blootstellen (Matth. 26:58; 2 Sam. 11:2). 

- Tot hoogmoed en gierigheid: ‘[Hij] toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, en zeide tot Hem: Al deze dingen zal ik U geven, indien ...’ (Matth. 4:8,9). Zo worden alle ware christenen verzocht (2 Tim. 4:10; 1 Joh. 2:15; Jak. 1:13,14). 

- Tot afgoderij: ‘Indien Gij nedervallende mij zult aanbidden’ (Matth. 4:9). Zo worden alle ware christenen verzocht (1 Joh. 5:21), hetzij tot die grove afgoderij, waartoe Sálomo vervallen is (1 Kon. 11:4); hetzij tot een subtielere afgoderij, waardoor men de buik dient als zijn god (Filipp. 3:19).

 

De manier om satans verzoekingen tegen te staan

De verzoekingen van Christus tonen ons op welke manier wij al die verzoekingen moeten tegenstaan, namelijk:

1. Laten wij, zo dikwijls wij door de Goddelijke voorzienigheid in die verzoekingen ingeleid worden, God niet tegenstreven noch tegen Hem murmureren (Matth. 6:13; Openb. 3:10). Op dezelfde manier als Christus, Die, toen Hij ’van den Geest werd weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den duivel’, Zich daar niet tegen heeft verzet, maar gehoorzaam is gegaan.

2. Laten wij de verzoekingen door vasten en bidden tegenstaan (1 Petr. 5:8; Matth. 17:21; Ef. 6:18). Op dezelfde manier als Christus, Die, nadat Hij veertig dagen en nachten gevast en Zich op die wijze voorbereid had om de verzoekingen van de satan te doorstaan, is voortgegaan in de woestijn, om verzocht te worden. 

3. Laten wij Gods woorden en beloften sterk aankleven (Hebr. 12:4,5; 13:5). Op dezelfde manier als Christus, Die, toen Hij verzocht werd of Hij Gods Zoon was, de Goddelijke uitspraak die aan Hem in Zijn doop geschied was, standvastig en onbeweeglijk aangekleefd heeft (Matth. 3:17).

4. Laten wij het zwaard van Gods Woord gebruiken (Ef. 6:17), en tegenover elke verzoeking van de satan gepaste Schriftwoorden stellen. Bijvoorbeeld:

- Als wij verzocht worden tot gierigheid, laten wij daartegen stellen Hebreeën 13:5 en 1 Timótheüs 6:9 en 10. 

- Als wij verzocht worden tot toornigheid, de Schriftplaats Prediker 7:9.

- Als wij verzocht worden tot trotsheid en hoogmoed, de teksten Spreuken 16:18 en Jakobus 4:6.

- Als wij verzocht worden tot dronkenschap en vraatzucht, Spreuken 20:1

- Als wij verzocht worden tot weelde en overdaad, 1 Thessalonicenzen 4:3-5 en Hebreeën 13:5

- Als wij verzocht worden tot praatzucht en babbelzucht, Psalm 39:2 en Jakobus 3:2; enzovoort.

Op dezelfde manier als Christus, Die tegenover elke aanval van de satan Zijn ‘Daar is geschreven’ gesteld heeft (Matth. 4:4,7,10).

5. Laten wij in het bijzonder bij de meer verschrikkelijke verzoekingen en bij onze gedachten niet blijven staan, niet discussiëren. Maar laten wij ze, zodra ze opgekomen zijn, direct met walging afstoten en zo meteen die vurige pijlen van de satan uitblussen (Ef. 6:16). Op dezelfde manier als Christus, Die zei: ‘Ga weg, satan’, toen Hij tot afgoderij verzocht werd (Matth. 4:10). 

 

Hulpmiddelen

De verzoekingen van Christus tonen ons ook met welke hulpmiddelen het gemoed versterkt en opgebeurd moet worden tegen de verschrikkingen van de satanische verzoekingen, waarvan Paulus spreekt (2 Kor. 12:7; zie ook Jes. 63:17). Wij moeten het volgende bedenken:

a. Wij worden door de Goddelijke voorzienigheid geleid in verzoeking (Matth. 6:13), en de Heilige Geest is ons daarin nabij met Zijn kracht en versterking (Jes. 43:2; Ps. 23:4). Op dezelfde manier als Christus, Die door Gods Geest ‘werd weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den duivel’ (Matth. 4:1), en Gods Geest is Hem ook voortdurend nabij geweest.

b. Christus is ook verzocht geweest, en wel ‘in alle dingen’ gelijk als wij, en wel hiertoe verzocht, opdat Hij medelijden met ons zou kunnen hebben (Hebr. 4:15). Wij moeten als discipelen niet in een betere toestand zijn dan onze Meester (Matth. 10:24,25), ja, wij worden op die wijze aan het beeld van Gods Zoon gelijkvormig gemaakt (Rom. 8:29), waarin de hoogste volmaaktheid van een christen bestaat (Matth. 10:25).

c. Wij worden niet aan de verzoekingen van de satan blootgesteld om door hem onder zijn macht gebracht, maar om tot de verrichtingen van het christenzijn bekwaam gemaakt te worden (Hand. 9:16; Jak. 1:2,3). Op dezelfde manier als Christus, Die hiertoe aan de verzoekingen van de satan is blootgesteld, om tot Zijn Middelaarsambt bekwaamd te worden (Hebr. 4:15; 2:10,18).

d. Die verzoekingen zullen niet altijd duren, maar wij zullen vast en zeker van de verzoekingen verlost worden (2 Petr. 2:9; 1 Kor. 10:13). Op dezelfde manier als Christus, Die van de satan verlost is na drie aanvallen van de satan dapper afgeslagen te hebben (Matth. 4:11).

e. Wij zullen, na de verzoekingen gelukkig te boven gekomen te zijn, de eer en roem genieten dat wij de satan overwonnen en over hem gezegepraald hebben (1 Joh. 2:13; 1 Kor. 15:55-57). Op dezelfde manier als Christus, Die deze eer en roem verkregen heeft (Joh. 14:30).

f. Er zal eenmaal, wanneer de verzoekingen te boven gekomen zijn, een allervrolijkste omkering van zaken zijn (Openb. 7:13,14; 2:7,11,17,26,27; 3:5,12,21). Op dezelfde manier als bij Christus, nadat Hij de verzoekingen en de aanvallen van de satan verslagen en overwonnen had, de engelen nabij zijn geweest en Hem gediend hebben (Matth. 4:11). 

Naar paragraaf