Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Duivel"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 15 De zonde de mens, en haar verschillende soorten

15.12... echter op aanraden van de satan in een ware slang

Evenwel is de zonde uiterlijk de mens aangeraden, en dat door de slang. Onder de ‘slang’ moet men een waar dier van die naam en soort verstaan, niet de duivel op een onzichtbare wijze, of enkel een verschijning van dat dier, zoals sommige oude en nieuwe schrijvers hebben gewild. Dit bewijzen wij als volgt:

1. De naam van de slang – waarvan het onzeker is tot welke soort slangen die behoord heeft – komt ons hier bij Mozes voor zonder enige aanwijzing van een figuurlijke betekenis.

2. Dit dier wordt met al het gedierte des velds vergeleken als listiger. Zo is de slang vanouds een bekend zinnebeeld van voorzichtigheid (vgl. Matth. 10:16), wegens zijn buigzaamheid, verberging, bedekking van de kop en andere door de natuurkundigen aangewezen zaken.

3. Zelfs de heidenen zijn zich van dit werk van de slang niet volstrekt onbewust geweest. Daarom dienden ze de slangen vooral in Egypte, en baanden ze de weg voor de ketterse ophieten, die naar de slangen genoemd zijn. 

 

Het was echter niet maar gewoon een slang, waarmee de afvallige Julianus eertijds spotte, maar bezet en bezeten, niet door Christus, volgens een oude laster, maar door de duivel, die kort tevoren gevallen was.

Dit kan blijken uit:

a. De boze taal en arglistige redenering van de slang, die niet van dit dier alleen vandaan kon komen.

b. De mensenmoord en leugen, die de duivel van den beginne toegeschreven wordt (Joh. 8:44).

c. De namen ‘verzoeker’, ‘slang’ en ‘draak’, die met het oog op deze geschiedenis aan de duivel worden gegeven (Matth. 4:3; 2 Kor. 11:3; Openb. 12:9).

d. De overeenstemming van de Joden, die zeggen dat Sammaël de slang bereden heeft, en de slang alles gesproken heeft uit ingeving van Sammaël.[1]

Of en in hoeverre dit aan de vrouw bekend is geweest, kunnen wij niet goed zeggen; misschien heeft zij gegist dat een goede engel in de slang tegenwoordig was.


 

[1] Dit is terug te vinden in Joodse geschriften.

Naar paragraaf