Klik op één
van de segmenten!
Dwaling m.b.t. Zijn Goddelijke natuur
Gekoppelde paragrafen met "Dwaling m.b.t. Zijn Goddelijke natuur"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.
Boek I - Hoofdstuk 1 De natuur van de godgeleerdheid - de methode van de godgeleerdheid - de gedefinieerde zaak van de godgeleerdheid - de definitie van de godgeleerdheid
1.21Onderverdeling van de valse godsdiensten
Hiertegen strijdt alle valse en ‘onterecht zo genoemde’ godgeleerdheid [vgl. 1 Tim. 6:20].
Er is een valse godgeleerdheid die geheel en al onkundig van Christus is.
Er is ook een valse godgeleerdheid die Christus leugenachtig voorwendt.
De eerste soort is de godgeleerdheid van de ongelovigen:
Van de heidenen. Paulus verdeelt hen in Kolossenzen 3:11 in barbaren en Scythen.
Van de hedendaagse Joden. Zij haten Christus zelfs. Ik zeg: van de hedendaagse Joden, aangezien de oude Joden, ten opzichte van de zaak zelf, met ons een en hetzelfde gevoelen over de Christus hadden.
Van de mohammedanen. Zij kennen en eerbiedigen Christus wel, maar alleen als een uitmuntende profeet en niet als de Verlosser en als de Godmens. Zij achten ook Mohammed, die snoodste bedrieger, boven Hem, en stellen zijn leringen en inzettingen, die in de Koran begrepen zijn, in de plaats van Christus’ Godsspraken.
De tweede soort is de godgeleerdheid van de ketters, zowel oude ketters (die Augustinus, Epiphanius, Daneau, Schlüsselburg en anderen opnoemen) als latere en hedendaagse ketters. Onder hun getal zijn:
De socinianen. Zij komen het dichtst bij de ongelovigen en de mohammedanen. Want de eerstgenoemden schrijven aan Christus evenveel toe als de laatstgenoemden, wanneer zij van weerskanten Zijn Godheid en voldoening loochenen.
De wederdopers. Zij schenden de ware mensheid van Christus en komen wat betreft de voldoening onderling ook niet genoeg overeen. Zij weigeren de Doop aan de kleine kinderen, en herhalen hem soms bij de volwassenen, enzovoort.
De pausgezinden. Zij hangen de antichrist aan, en kennen aan Christus wel de Godheid en de voldoening toe, maar alleen met woorden. Zij verloochenen de voldoening meer dan genoeg met de daad, wanneer zij Hem ook nog andere middelaars toevoegen, en hun eigen voldoeningen, de verdiensten van goede werken, pauselijke aflaten en wat dies meer zij in de plaats van Zijn voldoening stellen.
Bij de ketters voegen wij de scheurmakers, die gewoonlijk in ketterij eindigen. Zulke scheurmakers zijn:
Zij die zich lutheranen noemen en stellen dat Christus’ menselijke natuur alomtegenwoordig is, of ten minste in de tekenen van het Heilig Avondmaal tegenwoordig is en met de mond gegeten wordt.
Zij die Arminius navolgen, ook ‘remonstranten’ genoemd; maar dan alleen die remonstranten die voorstanders van de beruchte vijf artikelen zijn, want de sociniaanse arminianen ofwel ‘apologisten’ stellen wij gelijk met Socinus.
De fanatici, de geestdrijvers, de libertijnen en anderen van dat slag sommen wij zelfs niet eens op, omdat zij veeleer een godloochening dan een godgeleerdheid hebben.
Boek II - Hoofdstuk 26 God de Zoon
26.19Vierde vraag: is de Zoon van Zichzelf God?
Men vraagt ten vierde: is de Zoon αὐτόθεος, ‘Zelf-God’ ofwel ‘van Zichzelf-God’?
Het gevoelen van verschillende partijen
De tritheïsten, Gentilis, de arianen, de samosatenianen, de photinianen en de socinianen ontkennen dit, om des te krachtiger te ontkennen dat de Zoon eenswezens is met de Vader.
Toen Calvijn en Beza tegen een heiden disputeerden, die stelde dat Christus een ‘wezengemaakte God’ (Deus essentiatus) is, noemden zij Hem αὐτόθεος, ‘van Zichzelf-God’. De pausgezinden schreeuwen daarom dat Calvijn en Beza de heilige Drie-eenheid ondermijnen, door te verklaren dat de kenmerkende eigenschap van de Vader, waardoor Hij van Zichzelf is, ook aan de Zoon toekomt. Zo bedenken de pausgezinden een nieuwe ketterij van de ‘autotheïsten’.
De apologetische remonstranten ontkennen ook dat de Zoon van Zichzelf God is, om de Drie-eenheid heimelijk te ondermijnen ten gunste van de socinianen.
Het gevoelen van de gereformeerden
De gereformeerden maken onderscheid tussen een wezenlijke en een personele van-Zichzelfheid.* De wezenlijke staan zij wel toe, waardoor de aan de Zoon en de Heilige Geest meegedeelde Godheid van Zichzelf is. Maar de personele ontkennen zij, aangezien de Zoon de Godheid – die de Zoon en de Heilige Geest bezitten – niet bezit van Zichzelf, maar van de Vader.
Van dit gevoelen legt Christus Zelf het fundament: ‘Gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, alzo heeft Hij ook den Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelven’ (Joh. 5:26). Als de Godheid die de Zoon en de Heilige Geest heeft, niet van Zichzelf is, zal zij niet de ware Godheid zijn. Hoewel dus de Zoon en de Heilige Geest αὐτόθεος, ‘van Zichzelf-God’ zijn, zijn zij echter niet αὐτοπρόσωπα, ‘van Zichzelf-Personen’.
Bellarminus, Génébrard en allen die de eenswezendheid van de Personen ronduit erkennen, staan in die zin toe dat de Zoon αὐτόθεος, ‘van Zichzelf-God’ is.
Ondertussen lastert Arminius dat door dit gevoelen wordt ingevoerd:
Het driegodendom, omdat gesteld wordt dat er Drie zijdelings (collateraliter) van Zichzelf het Wezen hebben.
Of het sabellianisme, omdat de van-Zichzelfheid, waardoor de Vader onderscheiden wordt van de Zoon, door deze αὐτόθεότητα, ‘van Zichzelf-Godheid’, van de Zoon gemeenschappelijk wordt. Maar geen van beide is waar, want:
Het driegodendom wordt niet ingevoerd, omdat wij niet stellen dat er drie Wezens zijdelings (collateraliter) van Zichzelf zijn, maar alleen één Wezen, Dat aan de drie Personen gemeen is.
Ook wordt het sabellianisme niet ingevoerd, want hoewel de wezenlijke van-Zichzelfheid gemeenschappelijk wordt, toch wordt de personele van-Zichzelfheid aan de Vader eigen gelaten.
Voor zover dus dit geschilpunt behandeld wordt tussen ons en de antitrinitariërs, is het afgesloten in de vorige paragraaf.
Voor zover het behandeld wordt tussen ons en de pausgezinden, is het alleen maar een woordenstrijd, zoals Guilielmus Amesius aantoont in Bellarminus enervatus (Bellarminus ontkracht), boek 2, hoofdstuk 1, § 1.
Voor zover het behandeld wordt tussen ons en de remonstranten, is het zojuist afdoende beslist.
Als u hierover meer wenst te lezen, vergelijk dan Henricus Alting, Theologia elenctica nova (Nieuwe weerleggende theologie), hoofdstuk 3, vraagstuk 32.