Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Begrafenis van Christus"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 3/6 - De verlossing door Christus.

Boek V - Hoofdstuk 13 De nederdaling van de Middelaar

13.6Ten eerste: de nederdaling van het lichaam in het graf

Laat dan de eerste nederdaling die van het lichaam zijn, die én de tekst in de eerste plaats bedoelt, én de Geloofsbelijdenis in de eerste plaats leert, namelijk de nederdaling in het graf. Want het volgende is vast en zeker:

1. In de Schrift wordt door het Hebreeuwse woord שְׁאוֹל (šᵉʼōl) en door het nederdalen in שְׁאוֹל dikwijls de begrafenis aangeduid (Gen. 42:38; Ps. 6:6; Jes. 38:18: Hand. 2:27,31).

2. De Zaligmaker is ten aanzien van Zijn lichaam begraven geweest (Matth. 27:59,60; Mark. 15:46; Luk. 23:53; Joh. 19:41). 

3. Ja, in deze begrafenis is een nederdaling van Christus geweest, door vergelijking van onze tekst Psalm 16:9-10 met Handelingen 2:27 en 31 en 13:34-36. 

Daarmee stemmen alle oude geloofsbelijdenissen tot aan Athanasius en Karel de Grote toe openlijk samen, zoals wij gezegd hebben. 

Deze begrafenis was volgens het getuigenis van Paulus (1 Kor. 15:4) oudtijds voorzegd, hoofdzakelijk in Jesaja 53:9, waar gezegd wordt dat de Messías:

- Gedood zou worden met de goddelozen, ofwel met de dood van de misdadigers. 

- Begraven zou worden in het graf van een rijke, namelijk van Jozef, die een rijk man was (Matth. 27:59,60), dus ook op een zeer eervolle wijze (vers 57). 

Naar paragraaf

13.13Derde vraag: is Christus gedurende de drie dagen van Zijn dood en begrafenis een waar Mens geweest?

Men vraagt ten derde: is Christus gedurende de drie dagen van Zijn dood en begrafenis een waar en eigenlijk zo genoemd Mens geweest? 

 

Het gevoelen van verschillende partijen

Thomas van Aquino ontkent dit, en hij oordeelt dat het tegenovergestelde ketters is, omdat de dood van Christus een geloofszaak is. Evenwel erkent hij dat Hij een gestorven mens geweest is (Summa theologiae [Kort begrip van de godgeleerdheid], deel 3, vraagstuk 50, punt 4). 

 

Met hem houdt de eerwaarde dr. Franciscus Burmannus, tot voor kort mijn collega, het. Hij zegt in Synopsis theologiae (Synopsis van de theologie), boek 5, hoofdstuk 18, § 3: 

Er ontstaat een vraagstuk: is Christus gedurende de drie dagen van Zijn dood een waar mens geweest? Dit wordt met recht door Thomas van Aquino ontkend. Hoewel Hij meerduidig een ‘mens’ genoemd zou kunnen worden, dat is: een gestorven mens, maar niet eenduidig.* Op de manier nu als Hij opgehouden heeft mens te zijn, op diezelfde manier heeft Hij ook in zoverre opgehouden Godmens te zijn. Hoewel anderszins, toen de band tussen ziel en lichaam losgemaakt was, de vereniging van beide met het Woord ongeschonden gebleven is, en toen de natuurlijke vereniging ontbonden was, is echter de personele vereniging gebleven.

 

Hugo van Sint-Victor (De sacramentis christianae fidei [De sacramenten van het christelijk geloof], boek 2, deel 1, hoofdstuk 11) houdt het wel staande, maar op de meer scherpzinnige dan vaste grond dat ‘alleen de ziel een mens is’. Op die wijze zou het voor Christus, teneinde mens te worden, niet noodzakelijk zijn geweest om vlees te worden of des vleses en des bloeds deelachtig te worden, wat de apostel tegenspreekt (Hebr. 2:14,15; Joh. 1:1). 

 

Ook Petrus Lombardus antwoordt bevestigend, maar eveneens met een krachteloze reden: dat de vereniging van de wezenlijke delen, lichaam en ziel, niet vereist wordt om een mens uit te maken (Libri IV Sententiarum [Vier boeken met Uitspraken], boek 3, distinctie 22, § 7). Dit spreekt de hele gezonde filosofie tegen.

 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden erkennen dat Christus waarlijk is gestorven, en dat dus de natuurlijke vereniging tussen ziel en lichaam gedurende deze drie dagen is weggenomen. Hierom is Hij ook wel een ‘gestorven mens’ geweest, maar echter ook een waar en eigenlijk zo genoemd ‘mens’, want:

1. Anders zou Hij gedurende die drie dagen:

- Óf niet die Heilige des Heeren geweest zijn, Die, door de Vader geheiligd, in de wereld gekomen is (Joh. 10:36).

- Óf verdorven geweest zijn, wat de tekst van Psalm 16:10 tegenspreekt. 

2. Anders zou Hij niet die eeuwige Priester geweest zijn (Ps. 110:4; Hebr. 5:6; 6:20; 7:17), wat de apostel in Hebreeën 2:17 bestrijdt.

3. Anders zou Hij gedurende die drie dagen niet Jezus Christus geweest zijn. Deze consequentie erkent Franciscus Sylvius in in Commentarii in tertiam partem Thomae Aquinatis (Commentaar op het derde deel van Thomas van Aquino), vraagstuk 50, punt 4. Hij zegt: 

Nu is er een moeilijkheid: is Hij in die drie dagen de Christus geweest? De reden van twijfel is dat ‘Christus’ duidt op een Onderwerp dat in de Goddelijke en de menselijke natuur bestaat. Maar toen was de menselijke natuur er niet, want de mensheid had opgehouden, doordat de vereniging van ziel en lichaam (die tot het wezen van de mensheid behoort) opgehouden had. Daarom schijnt het waarachtiger te zijn dat Hij eigenlijk niet de Christus was, behalve door synecdoche,[1] op die manier dat zoals nu ‘de heilige Petrus’ wordt gezegd, het even waar is dat Hij toen ‘de Christus’ geweest is.

Bovendien bevestigt de apostel de consequentie: ‘De Mens Christus Jezus’ (1 Tim. 2:5). 

4. Anders zou Hij gedurende die drie dagen geen Middelaar geweest zijn, en zo zou de wereld gedurende die drie dagen zonder Middelaar geweest zijn. Want zowel de mensheid als de Godheid wordt vereist om de Middelaar uit te maken. Daarom zegt de apostel: ‘Eén Middelaar, ... de Mens Christus Jezus’ (1 Tim. 2:5).

5. Anders zou Hij gedurende die drie dagen niet de eigenlijk zo genoemde Godmens geweest zijn. En zo zullen er in plaats van twee wijzen* van bestaan vóór én na de vleeswording, die tot hiertoe aanvaard zijn, nu drie geteld moeten worden.

6. Bovendien zou die laatste trap* van Christus’ vernedering, die er in Zijn begrafenis en in Zijn bestaan onder de macht en de heerschappij van de dood was, niet een Middelaarstrap en niet voor de mensen ondergaan zijn. 

7. Ja, hetzij ze het willen of niet willen erkennen, volgens deze hypothese zal de personele vereniging van de twee naturen losgemaakt zijn geweest. Want als het ene deel van de verenigde delen losgemaakt is, zo wordt ook de vereniging zelf weggenomen. 

Laat daarom Jezus Christus vanaf het eerste ogenblik van Zijn menswording tot in alle eeuwigheid een waarachtig mens, de Godmens, de Middelaar blijven, gisteren, en heden, en tot in eeuwigheid Dezelfde (Hebr. 13:8). 

 

Antwoord op een tegenwerping

De partijen zouden dit hiertegen kunnen aanvoeren:

 

Tegenwerping. Wanneer de vereniging van de wezenlijke delen, ziel en lichaam, is weggenomen, is er geen waar en eigenlijk zo genoemd mens meer over. 

Antwoord. Ik zal toestemmen dat wanneer alle vereniging van die delen weggenomen is, er geen waar en eigenlijk zo genoemd mens meer over is. Maar volgens de overeenstemming van alle christenen is er in de menswording een tweeërlei vereniging door de Heilige Geest veroorzaakt: 

- De ene natuurlijk, waardoor Hij een waar mens was. 

- De andere personeel, waardoor diezelfde Persoon niet alleen God is geweest, maar ook mens.

Daarom blijft, wanneer de eerste vereniging ophoudt, niettemin de tweede over. De wezenlijke delen van een mens zijn in Christus’ dood niet beroofd geweest van alle vereniging (zoals gewoonlijk in de gestorvenen gebeurt, die dan ook hierom slechts meerduidig* mensen zijn), maar alleen van die vereniging die een levend mens maakte. Bijgevolg concluderen wij dat Hij gedurende de drie dagen van Zijn dood en begrafenis niettemin een waar en eigenlijk zo genoemd mens gebleven is. 


 

[1] Een ‘synecdoche’ is een stijlfiguur waarbij een deel voor het geheel genomen wordt, of andersom.

Naar paragraaf

13.17Vierde praktijk: Christus’ begrafenis bevestigt ons geloof

In het bijzonder bevestigt de nederdaling van Christus’ lichaam in het graf bij uitnemendheid ons geloof (1 Kor. 15:2, vgl. met vers 4):

1. Ons geloof dat Hij waarlijk en onfeilbaar gestorven is. Tot dat doel is de rechter Pilatus door de Goddelijke voorzienigheid zo zorgvuldig geweest in het onderzoeken of Hij gestorven was (Mark. 15:44), en zijn de soldaten aangaande Zijn dood zo gerustgesteld geweest, dat zij, nadat ze de benen van de moordenaars gebroken hadden, Zijn benen niet hebben aangeraakt. Daartoe strekte ook Zijn driedaagse verblijf in het graf; namelijk opdat wij, als we misschien zouden kunnen vermoeden dat Hij aan het kruis niet waarlijk gestorven was geweest, in elk geval niet zouden kunnen nalaten te geloven dat Hij in die drie dagen van de begrafenis gestorven is.

2. Ons geloof dat Hij dus ook waarlijk voor onze zonden genoeggedaan en onze strafschuld met Zich in het graf en in de gevangenis weggenomen heeft. Om die reden heeft Hij misschien in een vreemd graf (Matth. 27:60) en met de zweetdoeken van onze zonden (Joh. 19:40) als het ware gebonden, willen nederdalen, en deze toen Hij opstond in het graf willen laten (Joh. 20:5). Te weten, opdat daardoor te kennen gegeven zou worden dat de Rechter, Die door de opwekking uit de doden alle banden waarmee Hij, omwille van onze zonden, een korte tijd gebonden gehouden werd (Ps. 18:5,6), ontbonden heeft, Hem vrij uit de gevangenis losgelaten heeft. Want nu een allervolledigste betaling en genoegdoening aangebracht was, was het onmogelijk dat Hij langer door de dood gehouden zou worden in de banden van de dood en van de gevangenis (Hand. 2:24). Zo kunnen wij nu, met de discipelen, in Zijn graf binnenkijken en de daar liggende doeken ‘nauwkeurig beschouwen’ (θεωρεῖν) (Joh. 20:6,7), namelijk tot bevestiging van ons geloof en vertrouwen dat nu de voldoening teweeggebracht is, de banden van onze zonden waarmee Hij in de kerker van het graf gebonden lag, losgemaakt en in de kerker gelaten zijn.

Naar paragraaf