Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Dwaling van de algemene verzoeningsleer"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 20 Het drieërlei ambt van Jezus Christus

20.22Antwoord op de sociniaanse tegenwerpingen

Deze grond van ons christendom, evenals andere daarmee verbonden hoofdzaken van de Drie-eenheid, de Godheid van Christus, Zijn menswording, enz., ontkennen de socinianen openlijk, evenals veel van hen afhankelijke wederdopers. Hierin volgen ze de Joodse en mohammedaanse beginselen, en gaan ze in het spoor van de oude pelagianen en de volgelingen van de Parijse Abaillardus, die echter door anderen op dit punt verontschuldigd wordt.

In plaats van de voldoening van de straf voor ons stellen zij enkele andere, voor ons nuttige oorzaken en oogmerken van Christus’ dood, namelijk: de bevestiging van het door Hem gepredikte Evangelie, de ondervinding van de kwade dingen waarin Hij ons des te beter te hulp zou komen, de vertoning van Zijn voorbeeld in het lijden dat wij zouden navolgen en tot slot de verkrijging van de hoogste koninklijke macht en waardigheid voor Hem. Tegen de voldoening, en de daarmee verbonden verdienste van Christus voor ons, varen ze dan soms uit als ware dat een ‘valsheid’, ‘godslastering’, ‘schadelijk gevoelen’, ‘door mensen verzonnen goddeloosheid’, enz. Anderzijds bedekken ze zich ook wel met hun vergif voor de eenvoudigen, door een goddeloze woordspeling in sommige verdraaide Schriftuurlijke spreekwijzen. 

Dit zijn hun voorwendsels:

Tegenwerping 1. Zulk een voldoening van Christus voor ons is onbillijk, vanwege Gods volkomen gerechtigheid en Zijn verklaring: ‘De ziel die zondigt, die zal sterven’ (Ezech. 18:4,20). 
Antwoord. Die onbillijkheid vervalt helemaal, als wij letten op de gemeenschap en vereniging van de menselijke natuur in Christus met ons allen, en op de borgtocht die Hij – terwijl Hij tegelijk een volle macht over Zichzelf en vermogen tot voldoening en uitkoming voor Zichzelf had [G1] – gewillig heeft aangenomen. 

Men vindt zulk een plaatsvervanging ook onder de mensen, niet alleen in geldschulden, maar ook in straffen, in de offerdieren, in de wederzijdse oorlogsgijzelaars, ja, enigermate in een Curtius, Anchurus, Decius, Codrus, Leonides, Zaleucus, Pythius en anderen. Hiermee kunnen ook Paulus’ woorden vergeleken worden: ‘Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven; want voor den goede zal mogelijk iemand ook bestaan te sterven’ (Rom. 5:7). 

Gods woorden bij Ezechiël hebben hun duidelijke bepaling tot de klagende Joden. Daaruit kan men dus geen algemene regel van Godswege omtrent de gewone mensen, laat staan omtrent Zijn Zoon en de uitverkorenen maken. 

Tegenwerping 2. Deze voldoening is onmogelijk, want:

  1. Dan zou door Christus óf aan de duivel, óf aan Zichzelf voldaan worden.

  2. Dan had Hij een eeuwige straf met wanhoop moeten lijden.

  3. Eén kon niet voor velen betalen wat door en voor elk schuldig was.

  4. Christus kon niet tegelijk de schuld voldoen én verdienen. 

Antwoord. Die onmogelijkheid verdwijnt, als men op het volgende let:

  1. De voldoening vindt niet plaats aan de duivel, die slechts een uitvoerder van Gods oordeel is, maar aan God de Vader als Rechter, en ook aan Zichzelf, maar in een ander opzicht.

  2. Datgene wat de straf eigenlijk uitmaakt, moet goed onderscheiden worden van datgene wat door de eindigheid en onvolmaaktheid van een gewoon mens daarmee gepaard gaat, en daarom in Christus als Godmens niet plaatsvond. 

  3. Christus heeft door Zijn oneindige waardigheid in het dragen en wegnemen van onze zonden geen minder vermogen ten aanzien van zoveel mensen en zonden, als eertijds de jaarlijkse offeranden ten aanzien van het gehele Israël en de zon ten aanzien van de hele wereld.

  4. Christus heeft voldaan als een vrijwillige Borg, en met Zijn lijden is een dadelijke gehoorzaamheid verbonden geweest.

Tegenwerping 3. Deze voldoening blijkt onwaar te zijn, want de Schrift spreekt nergens over Christus’ voldoening of verdienste. Integendeel, de Schrift spreekt over een vergeving der zonden – een zodanige vergeving wordt ook van ons geëist ten opzichte van anderen – en over Gods grote barmhartigheid. Ja, de Schrift vermeldt totaal andere oogmerken van Christus’ lijden, die wij al eerder hebben genoemd:

  • ‘En voor Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft’ (1 Tim. 6:13).

  • ‘Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn ... Want in hetgeen Hij Zelf verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij dengenen die verzocht worden, te hulp komen’ (Hebr. 2:17-18).

  • ‘Want hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen’ (1 Petr. 2:21).

  • ‘Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij Zijn leven voor ons gesteld heeft; en wij zijn schuldig voor de broeders het leven te stellen’ (1 Joh. 3:16).

  • ‘Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan?’ (Luk. 24:26). 

Antwoord. Hierop dient tot antwoord:

  1. Hoewel de Schrift niet diezelfde woorden ‘voldoening’ en ‘verdienste’ gebruikt, drukt ze echter de zaak met allerlei andere woorden krachtig uit. 

  2. De vergeving betreft de zondaar zelf, aan wie God door het uitvinden, geven, bekendmaken en toepassen van de voldoenende Borg, niet minder Zijn oneindige barmhartigheid dan Zijn strenge rechtvaardigheid vertoont. De zondaar is daarom verplicht met dezelfde genegenheid en oprechtheid, maar niet in alles op dezelfde wijze, aan zijn broederen hun misdaden te vergeven. 

  3. Door de bijkomende, minder belangrijke oogmerken wordt het belangrijkste doeleinde geenszins weggenomen. Ook wordt in sommige van de aangevoerde Schriftplaatsen tegelijk de voldoening van Christus voor ons duidelijk genoeg geleerd. 

Tegenwerping 4. De voldoening is geheel ongerijmd, wegens het gevolg van zorgeloze goddeloosheid, dat hier uit voort schijnt te vloeien."
Antwoord. Integendeel, wij worden daardoor op het allerkrachtigst aangezet tot de oefening van ware godzaligheid, want hier blijkt ons:

  1. Enerzijds, de strengheid van Gods gerechtigheid: 

  • ‘Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid’ (Rom. 3:25-26).

  • ‘Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden?’ (Luk. 23:31).

  1. Anderzijds, de wonderlijke en aanbiddelijke genade, beide van de Vader en de Zoon (1 Joh. 4:9-11; 2 Kor. 5:14-15): 

  • ‘Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen, en onderwijst ons dat wij de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matiglijk en rechtvaardiglijk en godzaliglijk leven zouden in deze tegenwoordige wereld’ (Tit. 2:11-12). 

  • ‘Deze dingen wil ik dat gij ernstiglijk bevestigt, opdat degenen die aan God geloven, zorg dragen om goede werken voor te staan’ (Tit. 3:8). 

 

Naar paragraaf

20.24Antwoord op de tegenwerpingen voor de algemene verzoening

Toch wordt een algemene uitbreiding van Christus’ offerande tot alle mensen – die daardoor een daadwerkelijke verzoenbaarheid en een verzoening onder voorwaarde met God zouden hebben verkregen – gedreven door alle hele en halve pelagianen, jezuïeten en remonstranten. Zowel de latere lutheranen als sommigen van de onzen houden het met hen in de spreekwijze en de wijze van behandeling. Zij echter leiden de krachtige uitwerking van Christus’ offerande niet af van de vrije wil van de mens, maar van een bijzondere genade. 

Zij werpen ons tegen:

  1. Heel veel Schriftplaatsen, waarin gezegd wordt dat Christus ‘voor allen’ geleden heeft of gestorven is (o.a. Jes. 53:5-6; Rom. 5:18; 8:32; 1 Kor. 15:22; 2 Kor. 5:15; Kol. 1:20; 1 Tim. 2:6; Hebr. 2:9). 

Antwoord. Over deze Schriftplaatsen moet men opmerken:

  1. ‘Allen’ wordt in de context, en dikwijls in wat er van hen gezegd wordt, bepaald tot diegenen die daadwerkelijk gerechtvaardigd of levend gemaakt worden, en die volgens de gift van de Vader tot Christus als hun Hoofd behoren en in Hem geloven. Zij worden zo genoemd om hun veelheid en de alleen genoegzame genade van Christus tot hun zaligheid. 

  2. Anders staat er ‘allen’ voor ‘allerlei mensen’, zonder enig onderscheid van tijden, plaatsen, volken, geslacht, ouderdom, staat, enz., volgens:

    (1) Diverse Schriftplaatsen (Rom. 10:11; Kol. 3:2; Tit. 2:11; Openb. 5:11).

    (2) De context van 1 Timótheüs 2:1-4: ‘Ik vermaan dan vóór alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor alle mensen, voor koningen ..., Welke wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis der waarheid komen.’

    (3) Het dikwijls gewone gebruik van het woord ‘alle’, onder andere hier:

  • ‘Al het vee der Egyptenaars stierf’ (Ex. 9:6).

  • ‘En Jezus omging geheel Galiléa, ... genezende alle ziekte en alle kwaal onder het volk’ (Matth. 4:23).

  • ‘In hetwelk waren al de viervoetige dieren der aarde, en de wilde en de kruipende dieren’ (Hand. 10:12). 

  1. Andere, niet weinige Schriftplaatsen, die in dit verband spreken over ‘de wereld’ en over ‘de gehele wereld’, en dat naar het schijnt in tegenstelling tot de uitverkorenen, ja, voor zover als de wereld door de zonde verloren is (Joh. 1:29; 3:16-17; 4:42; 6:33,51): 

  • ‘Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, ...’ (2 Kor. 5:19).

  • ‘Hij is een Verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der gehele wereld’ (1 Joh. 2:2).

  • ‘Want de Zoon des mensen is gekomen om zalig te maken wat verloren was’ (Matth. 18:11). 

Antwoord. Als antwoord hierop dient:

  1. ‘De wereld’ betekent hier de mensen in het algemeen, van wie terecht gezegd wordt dat God hen liefgehad en Christus hen verlost heeft, in tegenstelling tot de gevallen engelen, hoewel deze weldaad niet aan allen, maar alleen aan sommige mensen ten deel valt.

  2. Of anders betekent ‘de wereld’ de uitverkorenen uit de wereld, die zo genoemd kunnen worden om hun veelheid, hun voorrang boven andere mensen, hun verspreiding over de gehele wereld en hun natuurlijke algemene ellendestaat met de wereld. Zo worden met de naam ‘de wereld’ elders de goddelozen alleen uitgedrukt (Joh. 15:19; 17:9), en ook de vromen alleen (Joh. 17:23; Rom. 4:13; 11:12; 1 Tim. 3:16; Hebr. 2:5). 

    Dit blijft staan, ook al komt er de toevoeging ‘gehele’ bij (1 Joh. 5:19; Openb. 12:9; Kol. 1:6). Want in deze verzen blijkt zowel uit de context als uit hetgeen van de gehele wereld gezegd wordt, dat er geen tegenstelling is tussen uitverkorenen en verworpenen, maar tussen Joden en heidenen, tussen leraren en leerlingen, of tussen de gelovigen van die tijd en de gelovigen van andere voorafgaande en volgende tijden. 

  3. ‘Wat verloren was’ moet óf niet algemeen verstaan worden van alles wat verloren was, óf zo worden opgevat, dat het zowel op het rechte gevoelen van verloren te zijn als op het verloren zijn zelf ziet. 

 

  1. Nog andere Schriftplaatsen waarin we lijken te lezen over het eeuwige verderf van sommige door Christus verlosten. 

 

  1. Soms meer impliciet: 

  • ‘Verderf dien niet met uw spijze, voor welken Christus gestorven is’ (Rom. 14:15). 

  • ‘En zal de broeder die zwak is, door uw kennis verloren gaan, om welken Christus gestorven is?’ (1 Kor. 8:11). 

  • ‘Zo dan, die meent te staan, zie toe dat hij niet valle’ (1 Kor. 10:12). 

  1. Soms meer expliciet: 

  • ‘Die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon der verderfenis, opdat de Schrift vervuld worde’ (Joh. 17:12). 

  • ‘Hoeveel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zone Gods vertreden heeft, en het bloed des testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan?’ (Hebr. 10:29). 

  • ‘En er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, ... Want indien zij, nadat zij door de kennis van den Heere en Zaligmaker Jezus Christus de besmettingen der wereld ontvloden zijn, en in dezelve wederom ingewikkeld zijnde, van dezelve overwonnen worden, zo is hun het laatste erger geworden dan het eerste’ (2 Petr. 2:1,20). 

Antwoord. Hierop antwoorden wij:

  1. In de eerste soort Schriftplaatsen wordt gezien op:

  • De uiterlijke belijdenis van de mensen, volgens welke velen deel hebben aan Christus, die echter niet waarlijk door Hem verlost zijn.

  • Of de beginselen van het verderf, waarop de voltrekking niet altijd volgt door Gods tussenkomende genade.

  • Of de natuurlijke uitwerking van de ergernissen, die God echter door Zijn goedheid kan afwenden.

  • Of de plicht van de gelovigen ten aanzien van zichzelf en anderen, door de betrachting waarvan zij de volle vrucht van Christus’ verlossing genieten.

  1. Voor de laatste Schriftplaatsen geldt het volgende:

  • Deels betekent het woordje ‘dan’ niet zozeer een uitzondering als wel een tegenstelling (zoals uitvoeriger gezegd is in hoofdstuk 7, § 14).

  • Deels wordt over een algemenere en niet zaligmakende genade gehandeld, en dat bij wijze van geval, wat daarom nog niet zo gebeurt of gebeuren kan.

  • Deels staat er een naam voor een algemene en niet voor een bijzondere ‘Heere’, Die de valse leraars Zich niet tot een bijzonder eigendom had verkregen, maar alleen van de uiterlijke afgoderij verlost en als dienstknechten in Zijn uiterlijke werk gesteld had. Bovendien kunnen wij hier in het kopen van die Heere zien op de belijdenis van deze valse leraren en het oordeel der liefde, dat andere mensen hierop hadden gebouwd. 

Er zijn er hier ook die menen dat deze valse leraars de voldoening van Christus voor de zonde op zijn sociniaans loochenden, en dat er daarom van hen gezegd wordt dat ze ‘de Heere, Die hen gekocht heeft [of: ‘Zijn koping], verloochend’ hebben. Maar dat bevalt ons niet zo goed, want hier wordt over hun koping met een bijzondere toepassing gesproken, en die zouden die mensen dan terecht hebben geloochend. Ook toont de inhoud van vers 20 ons dat zij waarlijk van uiterlijke onreinheden verlost waren. 

  1. Veel redenen, zoals:

    Reden 1. Het is een algemene plicht van allen om te geloven dat Christus voor hen in het bijzonder is gestorven, want anders zullen zij om hun ongelovigheid op dit punt veroordeeld worden. 

    Antwoord. Het is er ver vandaan dat alle mensen dit onmiddellijk en zonder enige voorafgaande voorwaarde zouden moeten geloven. Dat te geloven betaamt hen alleen wanneer zij met een waar geloof en boetvaardigheid vooraf Christus als de enige Oorzaak van alle zaligheid erkennen en aannemen. Dit niet te doen, is een zeer grote schuld van degenen die dit door de uiterlijke roeping van het Evangelie wordt voorgeschreven.

     

    Reden 2. De verkondiging van het Evangelie wordt bespottelijk gemaakt als er geen algemene verzoening is. 

    Antwoord. Evenals de verkondiging geenszins tot alle mensen gaat, zo toont zij ook niets anders dan de algenoegzaamheid van Christus en het onafscheidelijke verband tussen het geloof en de zaligheid. Deze beide zaken houdt God de mensen terecht voor, om hen van Zijn goedheid te overtuigen en in geval van aanhoudende ongelovigheid zichzelf als oorzaken van hun verderf te doen veroordelen.

     

    Reden 3. De barmhartigheid van God de Vader en de Zoon is van een oneindige algenoegzaamheid, en Christus’ verdienste is van een oneindige waarde. Die barmhartigheid lijkt geoefend en die verdienste lijkt erkend te moeten worden omtrent alle mensen, tenzij men wil stellen dat God een betaling boven schuld van Christus ontvangen heeft. 

    Antwoord. Gods oneindige barmhartigheid werkt niet op dezelfde wijze of in dezelfde trap omtrent alle mensen.

    De menselijke ontferming van Christus omtrent degenen die verloren gaan, welke zich in alle opzichten onderwerpt aan de Goddelijke wil, verschilt heel veel van de borgtocht van Hem als Middelaar en Godmens.

    De verdienste van Christus is door haar oneindige waarde zodanig genoegzaam voor alle mensen, dat ze ook voor elk mens in het bijzonder werd vereist. Daarom kan men uit die genoegzaamheid de wil van God de Vader of de Zoon om alle mensen te verlossen geenszins besluiten. Om die reden moeten wij ook de on-Schriftuurlijke en ongepaste spreekwijze dat ‘Christus voor alle mensen genoegzaam gestorven is’ verwerpen, die echter sommigen uit de onzen hebben goedgekeurd.

     

    Reden 4. Uit Christus’ offerande vloeien verschillende vruchten voort, die ook worden uitgestrekt tot degenen die verloren gaan, zoals de verkondiging van het Evangelie, de redding uit de afgodendienst, de overtuigende verlichting van de Geest, enz. 

    Antwoord. Dit zijn alleen algemene vruchten, die bij gelegenheid uit Christus’ lijden volgen en niet tot het belangrijkste oogmerk daarvan behoren. Daarom verschillen ze heel veel van een eigenlijke plaatsvervanging voor alle mensen in het dragen van hun straffen.

     

    Reden 5. Anders worden de meeste mensen tot wanhoop in plaats van geloof gebracht. 

    Antwoord. Dit gaat er geheel anders aan toe, aangezien wij de mensen voldoende van alle wanhoop aftrekken en tot het geloof in Christus aansporen, door het leren van de algenoegzaamheid van Christus’ verdiensten en de algemene plicht om die door het geloof te omhelzen, met een gewisse belofte van een zekere zaligheid in dat geval. 

Naar paragraaf