Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Losprijs"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 20 Het drieërlei ambt van Jezus Christus

20.18De eerste daad van Christus’ priesterschap: Zijn opoffering

Nu volgen de twee belangrijkste daden van het priesterdom van Christus: 

  1. Zijn ‘opoffering’, die ook wel de naam ‘slachting’ draagt.

  2. Zijn ‘voorbidding’.

Deze daden worden door sommigen ten onrechte vermeerderd met:

  1. Zegening, die immers een soort voorbidding is. 

  2. Onderwijzing, die tot het priesterdom als zodanig niet behoorde en daarom aan de priesters niet eigen was. 

Deze daden worden door de socinianen in werkelijkheid zeer goddeloos geloochend, wanneer zij geen eigenlijke voorbede toestaan en de ware opoffering volkomen ontkennen. Ze verdraaien deze zaken door ze deels te betrekken op Christus’ gebeden voor Zichzelf in Zijn lijden, en deels en wel het meest op de heerlijke tentoonspreiding van Hem in de hemel. Daarom beweren ze dan ook dat Hij alleen na Zijn hemelvaart onze Priester geworden is. 

Hiertegen voeren wij aan:

  1. De aard van een waar priesterdom, dat voortdurend aan Christus wordt toegeschreven en dat een ware opoffering meebrengt, die onderscheiden is van de voorbidding:

  • ‘Want alle hogepriester uit de mensen genomen, wordt gesteld voor de mensen in de zaken die bij God te doen zijn, opdat hij offere gaven en slachtoffers voor de zonden’ (Hebr. 5:1).

  • ‘Want een iegelijk hogepriester wordt gesteld om gaven en slachtoffers te offeren; waarom het noodzakelijk was dat ook Deze wat had dat Hij zou offeren’ (Hebr. 8:3; zie ook Hebr. 9:7,21). 

Christus’ priesterdom wordt wel boven Aärons priesterdom verheven in de voortreffelijkheid van de daad en de offerande, maar nergens in de daad zelf daarvan onderscheiden.

  1. De nadrukkelijke vermelding van Christus’ opoffering, als onderscheiden van Zijn voorbidding:

  • ‘... Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk’ (Ef. 5:2).

  • ‘Dewelke, ..., nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen’ (Hebr. 1:3).

  • ‘Dien het niet allen dag nodig was, gelijk den hogepriesters, eerst voor Zijn eigen zonden slachtoffers op te offeren, daarna voor de zonden des volks; want dat heeft Hij eenmaal gedaan, als Hij Zichzelven opgeofferd heeft’ (Hebr. 7:27; zie ook Hebr. 9:12,26; 10:10).

  1. De verklaring van deze opoffering van Christus’ lijden, dat Hij eens hier op aarde heeft ondergaan, in de zojuist aangehaalde Schriftplaatsen. 

Tegenwerpingen beantwoord

Ons worden door de socinianen tevergeefs tegengeworpen:

  1. Deze twee Schriftplaatsen van Paulus: 

  • ‘Alzo heeft ook Christus Zichzelven niet verheerlijkt om Hogepriester te worden’ (Hebr. 5:5).

  • ‘Want indien Hij op aarde ware, zo zou Hij zelfs geen priester zijn’ (Hebr. 8:4).

Antwoord. In Hebreeën 5:5 wordt niet gehandeld over de tijd van Christus’ priesterdom, maar over de Persoon Die dit waardige en heerlijke ambt aan Hem gegeven heeft, namelijk God de Vader.

In Hebreeën 8:4 wordt alleen getoond dat Christus’ priesterdom geheel onvolmaakt zou zijn als Hij hier op aarde was gebleven, en naar het voorbeeld van de oude priesters op en na Zijn hier gedane offerande niet in het ware heiligdom was ingegaan.

  1. Het lijden en de dood van Christus is alleen een voorbereiding geweest tot Zijn ingang in de hemel. 

Antwoord. Dit kan men op zo’n manier toestemmen, dat evenwel de voorbereiding tot de tweede priesterdaad een eerste daad van het priesterdom is in Christus, even goed als in Zijn oude typen. 

Naar paragraaf