Klik op één
van de segmenten!
Zitten ter rechterhand Gods
Gekoppelde paragrafen met "Zitten ter rechterhand Gods"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 3/6 - De verlossing door Christus.
Boek V - Hoofdstuk 17 Het zitten van de Middelaar aan Gods rechterhand
17.1De derde trap van Christus’ verhoging: Zijn zitten aan Gods rechterhand
Zo klimmen wij op tot de derde trap* van Christus’ verhoging: Zijn zitten aan Gods rechterhand. Dit houdt de apostel ons voor in Efeze 1:20-22.
17.16Eerste vraag: wordt de Middelaar vanwege dit zitten, ten minste voor een deel, Gods Zoon genoemd?
De meeste geschilpunten die bij dit onderwerp behoren, hebben wij in hoofdstuk 8 over de Middelaar als Koning, en in hoofdstuk 14 over de verhoging van de Middelaar reeds afgehandeld. Hier hoeft dus niets anders dan een soort nalezing gedaan te worden.
Men vraagt ten eerste: wordt de Middelaar vanwege dit zitten aan Gods rechterhand, indien niet voor het geheel, dan ten minste voor een deel, Gods Zoon genoemd?
Het gevoelen van verschillende partijen
De socinianen, uit haat tegen Christus’ mede-eeuwige en eenswezende Godheid met de Vader, stellen dat Hij Gods Zoon genoemd wordt:
- Vanwege Zijn ontvangenis van de Heilige Geest.
- Of vanwege Zijn verrichte Goddelijke wonderwerken.
- Of vanwege Zijn opstanding uit de doden.
- Of vanwege Zijn zitten aan de rechterhand Gods. Daardoor zou de Vader de hele regering van de kerk op Hem hebben overgedragen, zodanig dat Hij Zelf nu niet meer regeert, maar aan Zijn Plaatsvervanger alle macht om te regeren toevertrouwd heeft. Daarom zou dan ook de Zoon in zeker opzicht meerder zijn dan de Vader.
Met de socinianen spannen de remonstranten samen, althans in zoverre dat zij stellen dat er meer oorzaken en redenen van dit Zoonschap zijn, en dit louter en alleen uit liefde tot de socinianen.
Het gevoelen van de gereformeerden
De gereformeerden erkennen dat er meer dan één oorzaak en reden is, door middel waarvan Hij door ons gekend en erkend wordt als de Zoon van God, zoals:
- Zijn ontvangenis van de Heilige Geest (Luk. 1:35).
- Zijn wonderwerken (Joh. 10:19 e.v., 36).
- Zijn opstanding (Rom. 1:4; Hand. 13:32-37).
- Hier zou Zijn zitten aan Gods rechterhand nog bijgevoegd kunnen worden, hoewel, voor zover ik weet, de Schrift het tot dit doeleinde nergens bijbrengt.
Toch erkennen zij geen andere tot stand brengende oorzaak* van dit Zoonschap dan Zijn eeuwige generatie van de Vader (Ps. 2:7), waarnaar Hij Gods ‘eigen’ Zoon (Rom. 8:32) en Zijn ‘Eniggeboren’ Zoon (Joh. 3:16) genoemd wordt, ‘Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid’ (Micha 5:1).
De gereformeerden stemmen ook toe dat de Middelaarsmacht, die Hij geniet door te zitten aan Gods rechterhand, door de Vader aan Hem overgedragen is (Ps. 2:6; Matth. 28:18; Ef. 1:20; Filipp. 2:9,10; Ps. 110:1).
Toch geven zij niet toe dat:
- De overdragende Vader Zichzelf van de regering zou hebben ontdaan.
- Deze overgedragen macht de wezenlijke macht van de Goddelijke Persoon uitsluit.
Veeleer vooronderstelt de overgedragen macht de wezenlijke macht. Want terwijl Christus aan Gods rechterhand zit, zou Hij de kerk niet krachtdadig kunnen verzamelen, uitbreiden, besturen en beschermen, tenzij door de kracht van Zijn Goddelijke Persoon. Daarom belooft Hij Zijn apostelen, wanneer Hij hen uitzendt om een kerk te verzamelen, dat Hij ‘al de dagen tot de voleinding der wereld’ met hen zal zijn, nadat Hij hun ingeprent had dat Hem ‘alle macht in hemel en op aarde’ gegeven was (Matth. 28:18-20).
De gronden van beide gevoelens
De grondslag van het rechtzinnige gevoelen ligt in Zijn eeuwige en met de Vader medewezende Godheid, alsook in Zijn eeuwige geboorte, die wij uitvoerig bewezen hebben in [deel 1] boek 2, hoofdstuk 26.
De grondslag van het tegenovergestelde gevoelen ligt daarin, dat het Zoonschap van de Middelaar in de Schrift herleid wordt tot andere oorzaken. Wij hebben reeds eerder erkend dat Zijn Zoonschap daartoe herleid wordt als tot openbaar makende oorzaken. Wij ontkennen dat het daartoe herleid wordt als tot tot stand brengende oorzaken.* In deze zaak hebben de tegenpartijen niet het minste aangevoerd, en dat kunnen ze ook niet, behalve hun hypothese* van de ontkenning van de eeuwige Godheid van Christus.
17.22Wat de betrachting van dit onderwerp ons verschaft
Nu gaan we over tot de praktijk. De majesteit die aan de Middelaar toekomt door het zitten aan Gods rechterhand, is eigenlijk* en vormelijk* de koninklijke majesteit. Daarom kan nagenoeg de hele praktijk die wij in hoofdstuk 8 op de Middelaar als Koning toegepast hebben, met de nodige veranderingen en in wat meer bijzonderheden afgestemd op de huidige stof, zonder moeite naar hier overgebracht worden. We hoeven dus niets anders dan een nalezing te doen.
Eerste praktijk: Christus’ zitten aan Gods rechterhand verschaft ons een allerkrachtigste stof tot Zijn verheerlijking
Het zitten van onze Middelaar aan Gods rechterhand verschaft ons een allerkrachtigste stof tot Zijn verheerlijking, naar het voorbeeld van de vier dieren en de vierentwintig ouderlingen in de Openbaring, die ‘heerlijkheid en eer en dankzegging’ toebrachten aan ‘Hem Die op den troon zit’ (Openb. 4:9-11).
Beweegredenen
Hiervoor zijn deze beweegredenen:
1. De Vader heeft in de verheerlijking van Christus Zijn heerlijkheid, de heerlijkheid van Zijn sterkte en kracht, zo luisterrijk en verbazend gemaakt (Ef. 1:19,20).
2. De Vader heeft Hem zozeer verheerlijkt, dat Hij Hem geplaatst heeft ‘tot Zijn rechterhand’, dat is: Hem in majesteit, gezag en macht tot de naaste aan Zich en als het ware tot Zijn Metgezel gemaakt heeft (Ef. 1:20; Zach. 13:7).
3. De Vader heeft Hem verhoogd ‘ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij’ (Ef. 1:21).
4. De Vader heeft Hem een Naam gegeven ‘boven ... allen naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende’ (Ef. 1:21; Filipp. 2:10).
5. De Vader heeft ‘alle dingen Zijn voeten onderworpen’ (Ef. 1:22; Hebr. 2:7,8).
6. De Vader heeft gewild dat ‘alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn’, voor Hem ‘gebogen’ zou worden (Filipp. 2:10).
7. De Vader wil Hem door ‘alle engelen ... aangebeden’ hebben (Hebr. 1:6).
8. De Vader heeft Hem gesteld tot een ‘Hoofd’ ofwel Koning over de gemeente, waarvan wij door Zijn genade leden zijn (Ef. 1:22).
9. Opdat Christus ‘boven alle dingen’ zou zijn (Ef. 1:22).
10. Hij ‘vervult alles in allen’ met Zijn genade en met Zijn gaven (Ef. 1:23; 4:8,10; Joh. 1:16).
11. Bovendien is Hij alle heerlijkheid ‘waardig’ (Openb. 4:11). Hij heeft ze door Zijn vernedering en gehoorzaamheid verdiend (Filipp. 2:7-10).
12. Hierom vraagt Hij volgens Zijn recht de verheerlijking van Zijn Vader Zelf (Joh. 17:1,5).
13. Aan Hem zijn wij door zoveel weldaden tot dankbaarheid en verheerlijking verbonden (Openb. 5:8,9).
14. In Zijn heerlijkheid en verheerlijking bestaat onze eigen heerlijkheid (Filipp. 1:26).
Zouden wij Hem, Die de Vader zo grotelijks verheerlijkt heeft, Die door Zichzelf alle heerlijkheid verdient en van Wie wij alle heerlijkheid te verwachten hebben, dan niet met alle ijver en kracht verheerlijken?
De manier
Vraag. Maar op welke manier zullen wij Hem verheerlijken?
Antwoord.
a. Laten wij Hem, Die God ‘ver boven alle’ voortreffelijkste dingen van de gehele wereld verheven heeft (Ef. 1:21), met onze harten en aandoeningen* verheffen boven de gehele wereld en boven alles wat ons daarin kostelijk en dierbaar zijn kan (Filipp. 3:7,8; Matth. 10:37).
b. Laten wij met onze mond, met de dieren in de Openbaring, majesteit, heerlijkheid en dankzegging geven aan ‘Hem Die op den troon zit’ ter rechterhand Gods (Openb. 4:9).
c. Laten wij ons, met de vierentwintig ouderlingen in de Openbaring, neerwerpen voor ‘Hem Die op den troon zit’ ter rechterhand Gods (Openb. 4:10), en laten wij onze knieën onderworpen voor Hem buigen (Filipp. 2:9,10).
d. Laten wij, met hen, Hem aanbidden ‘Die op den troon zit’ ter rechterhand Gods, ‘Die leeft in alle eeuwigheid’ (Openb. 4:10; Hebr. 1:6; Ps. 95:6).
e. Laten wij, met diezelfde ouderlingen, onze kronen neerwerpen voor Zijn troon (Openb. 4:10), dat is: laten wij tot Zijn heerlijkheid al onze eigen eer en heerlijkheid verzaken (Ps. 115:1). Ja, laten wij al onze heerlijkheid, gezag, macht en alles wat wij zijn of kunnen, bereidwillig besteden tot Zijn verheerlijking (Filipp. 1:20,21).
f. Laten wij in Hem alleen roemen (Filipp. 1:26; 3:3; Jer. 9:24), omdat wij een Hoofd hebben, Dat zit aan Gods rechterhand.
Vergelijk wat wij hierboven gezegd hebben in hoofdstuk 8, § 20.