Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Verzoening"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 3/6 - De verlossing door Christus.

Boek V - Hoofdstuk 18 De verlossing door de Middelaar

18.17Ten vierde: de verzoening en de bevrediging met God

Het vierde bestanddeel van de voldoening is de bevrediging en de verzoening van de te lossen mensen met God. Daardoor houdt de vijandschap tussen God en de te lossen mensen, die uit de zonde is ontstaan (Jes. 59:2; Ef. 2:3), vanwege de aangebrachte equivalente losprijs geheel en al op (Rom. 5:10), wanneer er namelijk geloof en bekering is, in elk geval ten aanzien van het voornemen om de zonden te verlaten. In plaats van die vijandschap komt een volmaakte vrede en vriendschap (Rom. 5:1,2). 

Die verzoening schrijft de Schrift overal toe aan de losprijs van Christus’ dood (2 Kor. 5:18-21; Ef. 2:16; Kol. 1:20-22). 2 Korinthe 5:18 e.v. wijst een tweeërlei verzoening aan:

- De ene verdienend en in beginsel* waardoor God, Die vanwege de zonde afkerig is van de te lossen mensen (Jes. 1:15; 59:2), met de mens verzoend wordt. Daarom wordt Christus een ἱλασμός, ‘Verzoening’, voor onze zonden genoemd (1 Joh. 2:2; 4:10), en een ἱλαστήριον, ‘Verzoendeksel’, door het geloof in Zijn bloed (Rom. 3:25).

- De andere bedienend en dadelijk,* waardoor het gemoed van de mens, dat afkerig is van God, met Hem verzoend wordt door de bekering, door de kracht van de Heilige Geest en door middel van de bediening van het Evangelie: ‘En Hij heeft het woord der verzoening in ons gelegd. ... Laat u met God verzoenen’ (2 Kor. 5:19).

Deze laatste verzoening is een vrucht en gevolg van de eerste. De eerste verzoening moet hier allermeest in aanmerking komen, daar de betaling van de losprijs allermeest noodzakelijk was om deze te verwerven. 

Naar paragraaf

18.34Twaalfde vraag: heeft Christus alleen de mens met God, of ook God met de mens verzoend?

Men vraagt ten twaalfde: is de verzoening die door Christus’ lossing teweeggebracht is, eenzijdig, ofwel een zodanige verzoening waardoor Hij het gemoed van de zondaar, dat afkerig is van God, alleen met Hem verzoend heeft? Of is de verzoening tweezijdig, ofwel een zodanige verzoening waardoor Hij bovendien het gemoed van God, dat afkerig is van de zondaar, met hem verzoend heeft? 

 

Het gevoelen van de socinianen

De socinianen stellen dat God, toen Hij aan de wereld Zijn Zoon gaf, reeds met haar verzoend en bevredigd was, en dat Hij dus Zijn Zoon niet gezonden heeft om Zich te verzoenen met de wereld, maar om de wereld te verzoenen met Zich, door haar voorwaarden voor te stellen, door de volbrenging waarvan zij de vergeving en het eeuwige leven zou kunnen verkrijgen. Zij stellen dit om des te gemakkelijker staande te houden dat Christus ons gelost heeft zonder enige betaling van een prijs en dus zonder enige eigenlijk zo genoemde voldoening.

 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden daarentegen leren dat Christus, door ons te lossen, ons met Zijn Vader, Die vanwege de zonden op ons vertoornd was, verzoend en bevredigd heeft, volgens de argumenten die wij in het leerstellige deel, § 17, aangevoerd hebben. Daar voegen wij voor het tegenwoordige dit nog aan toe:

1. Voordat ons de Borgovernemer* gegeven en een equivalente voldoening voor ons geschied is, zijn wij onder Gods toorn (Ef. 2:3; Rom. 1:18), onder Zijn haat (Ps. 5:5-7; Jes. 59:2), onder Zijn vijandschap geweest (Rom. 5:8-10). 

2. Toen de losprijs aangebracht was, heeft Hij ons verzoend (Rom. 3:25) en ons van onze zonden gereinigd (1 Joh. 1:7).

3. God heeft tot verzoening Zijn Zoon voor ons zonde gemaakt (2 Kor. 5:21), ja, ook een vloek (Gal. 3:13). 

 

Antwoord op tegenwerpingen

Hiermee is niet in strijd dat Hij de Zijnen van eeuwigheid liefgehad en, door liefde aangedreven, Zijn Zoon tot Losser gegeven heeft (Joh. 3:16). Want die liefde van welwillendheid heeft gestrekt om de verzoening te bereiden en teweeg te brengen (2 Kor. 5:19,21). Ook geeft die liefde niet noodzakelijk een verzoening die reeds heeft plaatsgevonden, te kennen, wat blijkt bij Absalom, die op het allertederst door David bemind werd (2 Sam. 13:30, vgl. met 14:1-24,32,33). 

Naar paragraaf

18.40Achttiende vraag: heeft Christus ook voor anderen behalve de uitverkorenen genoeggedaan?

Men vraagt ten achttiende: heeft Christus ook voor anderen behalve de uitverkorenen genoeggedaan of enig recht verworven? 

 

Het gevoelen van verschillende partijen

Er is in dit vraagstuk een soort kweekschool van twistpunten:

1. De remonstranten menen dat Christus door Zijn genoegdoening voor God Zelf een recht verworven heeft, om nu, met behoud van Zijn rechtvaardigheid, met zondaren te kunnen handelen en hun nieuwe wetten en voorwaarden tot verkrijging van de zaligheid naar Zijn wil en welbehagen voor te schrijven. 

2. Zij voegen eraan toe dat Christus door Zijn genoegdoening voor Zichzelf het recht verkregen heeft om niet alleen de gelovigen zalig te maken, maar ook om de ongelovigen te verdoemen.

3. Oudtijds meende Origenes met de zijnen dat Christus ook voor de duivelen genoeggedaan heeft, en dat die na een voldoende tijd van straf uiteindelijk zalig zullen worden.

4. De socinianen stellen dat Christus zonder enige plaatsvervanging of betaling van prijs ten goede van alle mensen en ieder in het bijzonder gestorven is.

5. De arminianen, die enige plaatsvervanging van Christus en betaling van een prijs erkennen, stellen dat Hij genoeggedaan heeft ofwel gestorven is voor alle mensen en ieder in het bijzonder. Hoewel Hij de lossing voor hen verworven heeft, past Hij deze echter niet aan hen toe, tenzij zij ware gelovigen zijn. Dus heeft de verwerving naar de bedoeling van de Vader en van Christus plaatsgevonden voor allen en eenieder, en hangt de toepassing van ieders vrije wil af. 

Zij stellen dit door verscheidene hypotheses:

a. God heeft Zijn Zoon verordineerd tot de dood en de voldoening, voordat Hij nog iemand verordineerd had tot de zaligheid.

b. De lossing is in zichzelf onbepaald, en bijgevolg komt de dood van Christus allen toe.

c. God heeft niet bedoeld om de genoegdoening van Christus’ dood aan iemand toe te passen tot zaligheid, maar Hij heeft Zijn oogmerk bereikt in de dood en de voldoening zelf van Zijn Zoon. Dus is door Zijn genoegdoening voor niemand het eeuwige leven gelegateerd, maar alleen een weg geopend tot een nieuw verbond, waarlangs naar het voorschrift van Christus ieder het eeuwige leven kan verkrijgen.

d. Dus is (volgens de remonstranten) de verwerving van de zaligheid, die door Christus’ genoegdoening en dood is teweeggebracht, hierin gelegen dat God met behoud van Zijn rechtvaardigheid de zondaar kan zalig maken, hetzij door geloof, hetzij door werken (daaruit smeden zij dan ook een ander, volgend besluit). 

e. Hierom (menen de remonstranten) is Christus op zo’n onbepaalde en onzekere manier gestorven, dat Hij noch voor de gelovigen, noch voor de ongelovigen (beiden als zodanig aangemerkt) gestorven is, maar voor allen, uit wie naderhand sommigen gelovigen, sommigen ongelovigen zouden worden, naar ieders goeddunken en vrije wil.

f. Alles wat naderhand geschiedt in de toepassing, nadat de mens de vereiste voorwaarde volbracht heeft, wordt niet geschonken als het door de genoegdoening bedoelde doeleinde, maar als een prijs en loon. Het behoort dus veeleer tot de gerechtigheid dan tot de genade. 

g. Ook zijn er genoeg remonstranten die zeggen: door Christus’ genoegdoening en dood is niet alleen een algemene verwerving, maar ook een algemene toepassing bedoeld, aangezien aan allen en eenieder ook genade en genoegzame krachten geschonken worden, waardoor zij aan de geëiste voorwaarden kunnen voldoen als zij willen. 

Met de remonstranten spannen de wederdopers, de pausgezinden en ook de lutheranen samen ten opzichte van de universaliteit, hoewel in verschillende gradaties.

6. Uit de gereformeerden menen degenen die een universele voorwerpelijke* genade drijven, dat Christus voor allen en eenieder heeft genoeggedaan op de voorwaarde ‘als zij Hem door een levend geloof willen aannemen’, maar voor de uitverkorenen alleen in absolute zin ‘opdat zij ... willen’. Dus heeft Hij wel genoeggedaan ten goede van allen, maar in de plaats van alleen de uitverkorenen. 

 

Het algemene gevoelen van de gereformeerden

Het algemene gevoelen van de gereformeerden is dat Christus door Zijn genoegdoening:

- Niet voor God enig recht verworven heeft, omdat Hij altijd alle recht op allen gehad heeft, vanwege de uitmuntende voortreffelijkheid van Zijn Godheid.

- Niet voor Zichzelf iets verkregen heeft dan alleen het ontslag van Zijn schuld als Borgovernemer* (Kol. 2:14) en de heerlijkheid van Zijn verhoging (Filipp. 2:7-9).

- Ook niet voor de engelen, zoals wij in hoofdstuk 2, § 24, geleerd hebben.

- Ook niet voor alle mensen en ieder in het bijzonder.

- Maar alleen voor de uitverkorenen, die Hem door de Vader om te lossen gegeven zijn (Joh. 17:6,7), zoals wij in § 21 gezegd hebben. 

 

Hier voegen wij aan toe:

a. Nergens in de Heilige Schrift wordt gezegd dat Hij genoeggedaan heeft of gestorven is voor allen en eenieder, wat het eigenlijke vraagstuk van dit punt is.

b. Hij heeft niet voldaan voor degenen die vóór Zijn dood in de gevangenis waren (1 Petr. 3:19,20).

c. Hij heeft ook niet voldaan voor degenen die tegen de Heilige Geest zondigen (Matth. 12:31,32, vgl. met 1 Joh. 5:16), noch voor Judas (Joh. 17:12; Joh. 6:70; 13:11).

d. Hij heeft niet voor allen en eenieder willen bidden, laat staan willen genoegdoen door voor hen te sterven (Joh. 17:9).

e. De onafscheidelijke gevolgen of aanhangsels van Zijn dood en genoegdoening komen niet voor in en bij allen en eenieder. Hiervan zijn de tegenpartijen zelf getuige, evenals de ervaring. Bijvoorbeeld:

- De verlossing van de verdoemenis (Rom. 8:34).

- De dadelijke* verzoening met God (Rom. 5:10).

- De roeping tot het deelgenootschap van de verworven lossing (Ef. 1:14).

- De vergeving der zonden (Matth. 26:28).

- De heiligmaking (Joh. 17:19). 

- De liefde van God (Joh. 15:13, vgl. met 1 Joh. 3:16).

- Het deelgenootschap aan het eeuwige leven (Hebr. 9:15). 

f. Volgens de hypotheses van sommige tegenpartijen heeft Hij in elk geval niet voldaan voor:

- Degenen die in hun vroege kindsheid sterven, omdat zij volgens hun gevoelen geen oorspronkelijke zonde hebben. 

- Die volwassenen, die zich wachten voor alle dadelijke zonde, aangezien zij menen dat dit door de krachten van de vrije wil in hun eigen macht gesteld is. 

 

Antwoord op tegenwerpingen 

De tegenpartijen wenden het volgende voor ten gunste van de tegenovergestelde opvatting:

 

Tegenwerping 1. Er wordt steeds gezegd dat Christus ‘voor allen’ gestorven is (2 Kor. 5:15; Hebr. 2:9; 2 Tim. 2:6; Rom. 5:18).

Antwoord. 

1. Nergens wordt gezegd dat Hij gestorven is voor ‘allen en eenieder’, waarover alleen het geschil gaat.

2. Het teken van universaliteit, ‘alle’, sluit in de Heilige Schrift gewoonlijk enig onderscheid, maar geen uitzondering uit: ‘Want de Schrift zegt: Een iegelijk die in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden. Want er is geen onderscheid, noch van Jood, noch van Griek ...’ (Rom. 10:11,12; Gal. 3:26-28; Kol. 1:20,28). ‘Want God heeft hen allen [dat is: zowel Joden als heidenen] onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen zou barmhartig zijn’ (Rom. 11:32). Het woord ‘allen’ bedoelt hier dus niets anders dan het onderscheid tussen Joden en heidenen weg te nemen (Ef. 2:14-16; Rom. 3:29). Daarmee wordt gezinspeeld op de belofte, oudtijds aan Abraham gedaan: ‘In u zullen alle geslachten der aarde gezegend worden’ (vgl. Gen. 22:18; 12:3; 28:14). Daarom wordt hij een ‘erfgenaam der wereld’ genoemd (Rom. 4:13; Gal. 3:8), wat echter uitdrukkelijk beperkt wordt (Gen. 21:12; Rom. 9:6).

3. Het woord ‘allen’ verwijst niet altijd naar de afzonderlijke delen van de soorten,* maar vaak naar de soorten van de afzonderlijke delen,* zoals men in de scholen spreekt (o.a. Matth. 4:23; 12:31; Rom. 14:11; Openb. 5:9). 

 

Tegenwerping 2. Er wordt dikwijls gezegd dat Christus gestorven is voor de wereld (Joh. 1:29; 2 Kor. 5:19; Joh. 3:16), ja, zelfs voor de gehele wereld (1 Joh. 2:2). 

Antwoord. Met de nodige veranderingen kan het tweede antwoord op de vorige tegenwerping gemakkelijk op deze tegenwerping toegepast worden, namelijk: onder ‘wereld’ wordt niet zelden verstaan alles wat tegenover de Joodse kerk gesteld en daarvan onderscheiden wordt, ofwel het ‘heidendom’ (Rom. 11:12; 4:13). De betekenis is dus dat Christus niet alleen voor de Joden, maar ook voor de heidenen gestorven is.

 

Tegenwerping 3. Er wordt gezegd dat Christus gestorven is voor degenen die ‘verdorven worden’ en ‘verloren gaan’ (Rom. 14:15,20; 1 Kor. 8:11).

Antwoord. Dat wil zeggen: degenen die door het misbruiken van middelmatige dingen, bijvoorbeeld van spijze en drank, geërgerd worden. Ofwel: degenen aan wie gelegenheid en aanleiding gegeven wordt om te zondigen, en daardoor, als het mogelijk was, verloren te gaan (Matth. 24:24). Dit blijkt uit de hele context van de tegengeworpen Schriftplaatsen.

 

Tegenwerping 4. Er wordt gezegd dat Hij gestorven is voor de valse profeten, die Hem verloochenen (2 Petr. 2:1).

Antwoord. Dat is onjuist, want de tekst spreekt niet over Christus, Die nooit met de Griekse naam δεσπότης ‘Heere’ genoemd wordt, maar over God (Luk. 2:29; Jud. vers 4). Ook betekent het woord ἀγοράζειν, ‘kopen’, niet een verkrijgen door een prijs van bloed (zoals in 1 Kor. 6:20; 1 Petr. 1:19), maar eenvoudig* iets voor zich verkrijgen (Jes. 55:1). De betekenis van de Schriftplaats is dus: God had die valse profeten door de verkondiging van de waarheid toegebracht tot de uitwendige gemeenschap van de kerk, waarin zij Hem erkenden en beleden te zijn hun δεσπότης, ‘Heere’. 

 

Tegenwerping 5. Er wordt gezegd dat Hij gestorven is voor degene ‘die den Zone Gods vertreden heeft, en het bloed des Nieuwen Testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan’ (Hebr. 10:29).

Antwoord. De zaak spreekt vanzelf, dat niet diegene geheiligd is, die de Zoon van God met voeten vertreedt, het bloed van het verbond onrein acht en die verschrikkelijke lastering tegen de Heilige Geest begaat (Joh. 17:19). Maar de apostel zegt dat de Zoon van God Zelf door het bloed van het verbond geheiligd is (zoals hij zichzelf verklaart in Hebreeën 2:10).

 

Tegenwerping 6. Allen zijn gehouden te geloven dat Christus ‘voor hen’ gestorven is. Bijgevolg is Hij ook waarlijk voor allen gestorven, tenzij zij verplicht zouden worden iets te geloven wat niet waar is.

Antwoord. Allen aan wie het Evangelie verkondigd wordt (iets wat bij niet allen en eenieder gebeurt, Ps. 147:19,20; Hand. 16:6), zijn gehouden te geloven in Christus, dat is: Hem met een levend geloof aan te nemen (Joh. 1:12). En wanneer dit gebeurd is, en niet eerder, zijn zij gehouden daaruit te concluderen dat Christus ‘voor hen’ gestorven is. 

Naar paragraaf