Klik op één
van de segmenten!
Verlossing
Gekoppelde paragrafen met "Verlossing"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 3/6 - De verlossing door Christus.
Boek V - Hoofdstuk 18 De verlossing door de Middelaar
18.1Op de Verlosser volgt alleen de verlossing
Wij hebben wat betreft de staat der genade in dit boek het fundament en het richtsnoer daarvan beschouwd. Volgens dit fundament en richtsnoer wordt alle genade en zaligheid aan de zondaar toebedeeld, namelijk het genadeverbond.
Wij hebben gedacht aan de Bezorger van alle genade en zaligheid, de Middelaar Jezus Christus.
Nu rest nog dat wij overgaan tot de bezorging van de genade. Wat dit betreft moeten wij vier zaken onderzoeken:
1. De verlossing of vrijkoping, waardoor de Middelaar de genade voor de zondaar verworven heeft.
2. De toepassing van de verworven genade.
3. Het voorwerp van beide, namelijk de kerk.
4. De verschillende manieren van de bedeling van het genadeverbond.
Het eerste zullen wij in dit hoofdstuk afhandelen, het tweede in heel boek 6, het derde in heel boek 7, het vierde in heel boek 8.
De aard van de verlossing of vrijkoping zal de Genadebezorger Zelf ons zeer gepast voorstellen in Matthéüs 20:28.
18.23Eerste vraag: is er een ware lossing door Christus?
Er is in dit onderwerp als het ware een kweekschool van geschilpunten.
Men zou ten eerste kunnen vragen: is er een ware lossing door Christus?
Het gevoelen van verschillende partijen
De openbare ongelovigen, de heidenen, de mohammedanen en de Joden, ontkennen het.
Allen, wie dan ook, die Christus zelfs maar alleen met de mond belijden en het Nieuwe Testament voor waarheid aannemen, houden dat staande.
Hypotheses die bewezen moeten worden
Om de ongelovigen, als het mogelijk is, met goed gevolg te overtuigen, zal het nuttig zijn om de voetstappen van Paulus te volgen, die over dit stuk met de heidenen handelt, bijvoorbeeld met de Atheners (Hand. 17:22 e.v.), met Felix en Drusilla (Hand. 24:25 e.v.), en met de Romeinen in zijn brief aan hen. Laten wij dus vanuit de beginselen van de rechte rede, als wij te doen hebben met heidenen, of bovendien uit de erkende Schrift, als wij te doen hebben met Joden en mohammedanen, hen trachten te overtuigen van de onvermijdelijke noodzakelijkheid van óf het eeuwige verderf van het hele menselijke geslacht, óf een of andere lossing.
Dat zou kunnen gebeuren door de volgende hypotheses,* wanneer ze op goede grond bewezen zijn:
1. Er is een God, van Wie alles, naar elks aard, afhangt en geregeerd wordt.
2. Bijgevolg kan Hij niet nalaten aan de redelijke schepselen wetten voor te schrijven, waardoor zij, overeenkomstig hun natuur, op een zedelijke* wijze geregeerd moeten worden.
3. Die Goddelijke wetten sluiten door hun natuur bedreigingen van straf in, evenredig met de schending van de wet.
4. Omdat door iedere schending van de wet de oneindige majesteit van de Wetgever geschonden wordt, wordt dus door iedere zonde een oneindige strafschuld veroorzaakt.
5. Die strafschuld kan de wetgevende Rechter niet zonder een equivalente straf laten voorbijgaan, vanwege de natuurlijke heiligheid, rechtvaardigheid en haat tegen de zonde en de zondaar van de Wetgever.
6. Daarom is het noodzakelijk dat óf de zondaar zelf voor eeuwig verloren gaat, óf er een ander tussenkomt, die voor hem die straf op zich neemt en door haar op zich te nemen, de zondaar lost.
7. De zondaar, die zelf eindig is, kan geen oneindige straf dragen, tenzij in eeuwigheid. Daarom is het noodzakelijk dat een of andere persoon, die oneindig in waardigheid is, in de plaats komt, die een in waarde oneindige straf draagt.
8. God wil vanwege Zijn rechtvaardigheid de zonde van een mens niet anders straffen dan in een mens. Dus is het noodzakelijk dat Degene Die deze straf zal lijden en wegnemen, eveneens een waarachtig Mens is, en dus God en Mens tegelijk.
9. Er is geen Godmens behalve onze Jezus, Die, hoewel in Zichzelf onschuldig, allerlei allerafschuwelijkste dingen geleden heeft.
10. Daarom blijft er niets anders over dan dat alleen Hij de Losser van de mens is, Die door het volbrengen van het recht der wet de zondige mens verlost heeft van de strafschuld van de eeuwige dood, en in plaats daarvan weer het recht op het eeuwige leven verworven heeft.
11. Of, als onze Jezus die Losser niet is, is het noodzakelijk dat onze tegenpartij iemand anders aanwijst. Dit zullen wij gemakkelijk weerleggen, doordat de noodzakelijke vereisten in de Losser, de Goddelijke en de menselijke natuur, in zichzelf onschuldig, in die ander ontbreken.
12. Omdat dit stuk zodanig is, dat de menselijke rede het niet kan naspeuren, is het noodzakelijk dat dit door God geopenbaard is.
13. Dus is die Schrift, door middel waarvan ons dit geopenbaard wordt, van een Goddelijke oorsprong en Goddelijk gezag.
Tot slot moet men antwoorden op alles wat onze tegenpartij daartegen zou kunnen voorwenden.
18.44Eerste praktijk: Christus’ lossing prijst ons de voortreffelijkheid van de gereformeerde godsdienst boven alle andere aan
De betrachting van Christus’ lossing prijst ons de waarheid, de Goddelijkheid en de voortreffelijkheid van de gereformeerde godsdienst boven alle andere aan, want mensen van andere godsdiensten:
1. Zijn geheel en al onkundig van alle lossing van de zondaar, zoals de heidenen.
2. Versmaden en verwerpen de lossing die door Jezus Christus teweeggebracht is, zoals de mohammedanen en de Joden.
3. Verzinnen een lossing die geschiedt zonder enige plaatsvervanging van de Middelaar Christus of zonder betaling van een equivalente losprijs, louter en alleen door kwijtschelding of door een gunstige aanvaarding, zoals de socinianen, de sociniaansgezinde remonstranten en de wederdopers.
4. Leiden de lossing wel af van Christus en Zijn genoegdoening en verdienste, maar alleen voor één deel, en voor het andere deel van menselijke voldoeningen, verdiensten, vagevuur, aflaten, missen en verdiensten van de goede werken, zoals de pausgezinden.
5. Of leiden in elk geval de lossing af van de onderhouding van Mozes’ wet, zoals die door Christus verbeterd en vermeerderd zou zijn, zoals de socinianen.
6. Zoeken de lossing in een of andere voorwaardelijke genoegdoening, waarvan alle krachtdadigheid afhangt van ieders vrije wil, zoals de remonstranten en de jezuïeten, met de pelagianen.
7. Erkennen wel de lossing die door Christus’ genoegdoening en verdienste is teweeggebracht, maar dan een zodanige lossing, waarmee u voor eeuwig verloren zou kunnen gaan, waarmee verreweg de meesten voor eeuwig verdoemd worden, ja, die voor de meesten strekt tot verzwaring van hun eeuwige verdoemenis, zoals de lutheranen.
Daarentegen leren alleen de gereformeerden een zodanige lossing, waardoor de Middelaar, gesteld in de plaats van de Zijnen, voor hen een equivalente losprijs betaald heeft. Allen die Hem gegeven zijn, worden daardoor vast en zeker behouden en zalig. Dus leren zij een lossing die:
- God Zelf geopenbaard heeft in Zijn Woord.
- Voor God het meest betamelijk is, en de eer en heerlijkheid van Zijn (1) wrekende gerechtigheid, (2) mensenliefde en barmhartigheid, (3) wijsheid, (4) volkomen onafhankelijkheid, enzovoort, het meest luisterrijk en zichtbaar maakt. Dit zullen wij in de volgende paragraaf in meer bijzonderheden tonen.
- De mens op het krachtdadigst leidt tot de eeuwige gelukzaligheid, en hem doet buigen tot een diepe nederigheid en afhankelijkheid van God en Zijn zuivere en loutere genade.
- Ja, de gelukzaligheid van een geloste onbeweeglijk maakt, en hem tot dankbaarheid en een heilige wandel vormt.
Dit zal op het duidelijkst blijken uit het vervolg.
18.51Achtste praktijk: Christus’ lossing verschaft de gelosten een allerkrachtigste troost
De lossing verschaft aan de gelosten een allerkrachtigste vertroosting, en als het ware een panacee (universeel geneesmiddel), tegen allerlei kwade dingen in leven en in sterven.
Gronden van vertroosting
Dit zijn redenen van vertroosting:
1. Zij hebben een Losser (Job 19:25).
2. Zij hebben een zodanige Losser, Die de allerhoogste God is (Ps. 78:35; Jes. 44:6,24, vgl. met Rom. 9:5), en bijgevolg kan verlossen en zal verlossen; Die tegelijk ook mens is en ‘in alle dingen gelijk als [zij] is verzocht geweest, doch zonder zonde’, zodat Hij ‘medelijden’ met hen kan en wil hebben (Hebr. 4:15; 2:17); en Die dus de Godmens is.
3. Zij hebben een zodanige Losser, Die, aangezien Hij Zelf ‘geen zonde gekend heeft’, Zichzelf in de plaats gesteld heeft voor hun gehele schuld, en voor hen ‘zonde ... gemaakt’ is (2 Kor. 5:21), ja, een ‘vloek’ (Gal. 3:13), om alle vloek en de eeuwige verdoemenis van hen weg te nemen (Rom. 8:1).
4. Zij hebben een zodanige Losser, Die de losprijs voor hun schuld betaald heeft volgens de strengheid van de Goddelijke rechtvaardigheid, exact equivalent, ja, volstrekt oneindig. Dus is de lossing daaraan verschuldigd, krachtens Gods onkreukbare rechtvaardigheid zelf.
5. Zij hebben daarom een vast en zekere lossing (1 Kor. 1:30), een menigvuldige lossing, ja, een alomvattende lossing (Ps. 130:7,8), zodat er buiten Hem geen lossing noch zaligheid is (Hand. 4:12).
6. Zij hebben een zodanige Losser, Die door Zijn dierbaar bloed (1 Petr. 1:18; Hand. 20:28) hen voor Zich verkregen heeft tot Zijn eigendom (Tit. 2:14; 1 Kor. 6:19,20).
7. Zij hebben een zodanige Losser, Die voor hen zorg draagt, even nauwkeurig als voor Zichzelf (Ps. 105:15; Hand. 9:4; Matth. 10:40), en Die hen bewaart, tot de haren op hun hoofd toe (Matth. 10:29-31), en alle kwade dingen, welke dat dan ook mogen zijn, hun ten goede en tot hun voordeel bestuurt (Rom. 8:28).
In welke gevallen
Dus:
- Als hun ziekte benauwt, hun Losser heeft hun krankheden op Zich genomen en gedragen (Jes. 53:4), en Hij geneest al hun krankheden (Ps. 103:3; Matth. 8:17).
- Als hun behoeftigheid en gebrek van allerlei noodzakelijkheden drukt, Hij Zelf is om hunnentwil ‘arm geworden, daar Hij rijk was, opdat [zij] door Zijn armoede zouden rijk worden’ (2 Kor. 8:9; Matth. 8:20).
- Als smaadheid en verachting hun benauwt, Hij heeft vrijwillig allerlei versmaadheid voor de Zijnen uitgestaan (Ps. 69:8-10; Jes. 50:5).
- Als hun de allerwreedste vervolgingen drukken, ook Hij heeft deze voor de Zijnen geleden (Ps. 69:27; 22:17).
- Als de zonde hen benauwt, Hij is ‘zonde’ voor de Zijnen ‘gemaakt’, opdat zij ‘zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem’ (2 Kor. 5:21).
- Als de dood hen drukt, Hij is voor de Zijnen gestorven (Rom. 1:6,8).
- Als de eeuwige verdoemenis hen benauwt, Hij is voor de Zijnen een vloek geworden (Gal. 3:13).
- Als zielsangsten en geestelijke verlatingen hen drukken, Zijn ziel is voor de Zijnen ‘geheel bedroefd’ geweest, ‘tot den dood toe’ (Matth. 26:37,38). Hij Zelf is voor de Zijnen door Zijn Vader verlaten en heeft uitgeroepen: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ (Matth. 27:46, uit Ps. 22:2).
Al deze dingen heeft de Losser voor de Zijnen hiertoe ondergaan en geleden, opdat Hij de Zijnen van al deze dingen zou verlossen (Jes. 53:5).
Welk een grote lossing is er, o goede God, in al deze dingen! Welk een grote vertroosting is er in deze lossing!
Laten zij slechts uit vast en zekere kenmerken verzekerd zijn dat Hij hun Losser is, om met Job te kunnen zeggen: ‘Ik weet: mijn Verlosser leeft’ (Job 19:25), en met Paulus: ‘Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft’ (Gal. 2:20).