Klik op één
van de segmenten!
Dwaling m.b.t. Zijn Goddelijke natuur
Gekoppelde paragrafen met "Dwaling m.b.t. Zijn Goddelijke natuur"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 19 De Persoon van Jezus Christus
19.18De ketterij van Nestorius
In het verklaren van de verborgen manier van de vereniging, verwerpen wij met het oude Concilie van Éfeze het gevoelen van Nestorius (381-451), bisschop van Constantinopel, en van zijn ouderling Anastasius, dat ons door de roomsen en de lutheranen soms ten onrechte wordt toegedicht. Die opvatting is in de vijfde eeuw voor het eerst ontstaan uit het verkeerd weigeren van de erenaam ‘moeder Gods’ aan Maria en uit de misschien al te sterke tegenstand van Cyrillus (ca. 375-444), bisschop van de kerk van Alexandrië. Zij werd door Theodorus van Mopsuestia (350-428), Ibas van Edessa († 457) en vele anderen verdedigd, en door de adoptianen (‘aannemingdrijvers’) in de achtste eeuw in zekere zin vernieuwd. Volgens dit gevoelen is de mens Christus geen God, maar alleen ‘Goddragend’. Bij noodzakelijk gevolg zijn er dan dus zowel twee personen als twee naturen in Christus.
Tot verwerping van deze ketterij hebben de vaderen terecht gezegd dat de twee naturen in Christus verenigd zijn op een onscheidbare en onafzonderbare wijze. Vóór ons zijn de volgende zaken:
De Schriftplaatsen die over de eenheid van de Middelaar en de Persoon van Christus spreken, zoals:
‘Nochtans hebben wij ... maar één Heere, Jezus Christus, ...’ (1 Kor. 8:6).
‘Eén Heere, ...’ ‘Die nedergedaald is, is Dezelfde ook Die opgevaren is ...’ (Ef. 4:5,10).
‘Want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus’ (1 Tim. 2:5).
Alle Schriftplaatsen die aan Christus, wanneer Hij genoemd wordt naar Zijn Goddelijke natuur, toeschrijven wat eigenlijk tot Zijn mensheid behoort, zoals de afkomst uit David en Maria, evenals Zijn lijden en daarop gevolgde heerlijkheid:
‘Hoe noemt Hem dan David in den Geest zijn Heere?’ (Matth. 22:43).
‘Dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden.’ ‘En vanwaar komt mij dit, dat de moeder mijns Heeren tot mij komt?’ (Luk. 1:35,43).
‘..., heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw’ (Gal. 4:4).
‘God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest’ (1 Tim. 3:16).
De reden die men ontleent aan de noodzakelijkheid van de persoonlijke eenheid van de Middelaar, tot verrichting van Zijn Goddelijke en menselijke werken.
Alle tegenwerpingen vervallen, als men maar op het volgende let:
Onze tegenstanders houden voortdurend de Goddelijke en de menselijke natuur van Christus, op zichzelf beschouwd, voor hetzelfde als Zijn Persoon als God en mens in een samengevoegde zin.
Zij maken de verkeerde veronderstelling dat de bijzondere menselijke natuur in Christus, evenmin als in andere, gewone mensen zonder haar eigen persoonlijkheid of zelfstandigheid kan zijn. Maar dit druist in tegen de hoedanigheid van deze verborgenheid, waarin men aan Christus een mensheid toeschrijft die wel volledig is ten aanzien van het wezen, maar niet van de zelfstandigheid, aangezien ze door de Zoon van God is aangenomen in eenheid des Persoons.
En wat het misbruik van deze leer aangaat, die de roomsen daarvan op een afgodische wijze maken betreffende Maria als ‘moeder Gods’, dat laten wij voor hun rekening.