Klik op één
van de segmenten!
Middelaar
Gekoppelde paragrafen met "Middelaar"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 3/6 - De verlossing door Christus.
Boek V - Hoofdstuk 11 Het leven van de Middelaar
11.11Ten tweede: Zijn mannelijke leeftijd
Tot slot is Zijn mannelijke leeftijd gevolgd, waarin Hij Zijn openbare leven doorgebracht heeft (Luk. 1:80), met het dertigste jaar van Zijn leven (Luk. 3:23), namelijk volgens de wet van de Levieten (Num. 4:47).
Ten opzichte van Zijn Middelaarsambt, dat Hij met dit tijdperk van Zijn leven aanvaard heeft, komen ons twee stukken ter overdenking voor:
1. De inwijding.
2. De volvoering.
De inwijding in Zijn Middelaarsambt
De inwijding behelst drie zaken:
(1) De voorbereiding.
(2) De inhuldiging.
(3) De beproeving.
Ten eerste: de voorbereiding
De inwijding behelst ten eerste een voorbereiding, die heeft plaatsgevonden door de dienst van Johannes de Doper, die werd geboren uit afgeleefde ouders, priester Zacharías en Elisabet, niet zonder een wonderwerk (Luk. 1:5-26). Hij was oudtijds meermalen als de voorloper van de Messías aan de Israëlieten beloofd (Mal. 4:5; Jes. 40:3). Die Godsspraken past het Nieuwe Testament op de Doper toe (Matth. 11:14; Luk. 1:17; Matth. 3:3). Zijn plicht was dus om voor het aangezicht van de Messías heen te gaan in de geest en kracht van Elía, om voor Hem de weg te bereiden (Matth. 3:3).
Hij heeft die weg bereid:
1. Door de bekering te prediken (vers 1,2), opdat de Joden niet alleen hun boze zeden zouden verbeteren, maar ook hun verkeerde dwalingen aangaande de gerechtigheid en de rechtvaardiging zouden afleggen, om zo de Messías als Verlosser des te begeriger te ontvangen.
2. Door te dopen, dat is: door zijn proselieten, als toekomstige leerlingen van de bijna naderende Messías (Matth. 3:11; Hand. 19:4), volgens de Joodse gewoonte met water te zuiveren en daardoor in het genadeverbond en de nu opkomende nieuwe bedeling daarvan op te nemen.
3. Door een zo luisterrijk getuigenis te geven aan de na hem komende, ja, reeds tegenwoordig zijnde Messías, waarbij hij Hem als met de vinger aanwees en Hem oneindig boven zich verhief (Joh. 1:27; Matth. 3:11), en dit door een buitengewone openbaring van God (Joh. 1:33).
Met dat alles heeft hij de oude bedeling van het genadeverbond besloten en tegelijk de nieuwe bedeling geopend. Zo heeft hij verdiend om meerder en groter dan alle voorgaande en minder dan de volgende profeten genoemd te worden (Matth. 11:11).
11.24Eerste vraag: pasten de besnijdenis, de toewijding in de tempel, de viering van het pascha en andere ceremoniële zaken bij de Middelaar?
Men vraagt ten eerste, wat betreft de kindsheid van Christus: pasten de besnijdenis, de toewijding in de tempel, de viering van het pascha en andere ceremoniële zaken bij de Persoon van de Middelaar? De reden van twijfel is dat al die ceremoniële dingen zonde vooronderstellen, waarvan de Middelaar vrij is geweest. Niettemin moet men zeggen dat de genoemde dingen wel bij de Middelaar pasten, want:
1. Hij is een Hebreeuws kind geweest, onder het nationale verbond van God. Hebreeuwse kinderen waren volgens het Goddelijke voorschrift aan die ceremoniële dingen onderworpen (Gen. 17:10, vgl. met Gal. 5:3).
2. Hij moest met de Joden omgaan, als gezonden om ‘de verloren schapen van het huis Israëls’ te zoeken en te behouden (Matth. 15:24). Dit had zonder de besnijdenis en andere ceremoniële plechtigheden zo niet kunnen gebeuren (vgl. Hand. 16:3).
3. Hij moest alle gerechtigheid voor ons vervullen (Matth. 3:15; 5:17; Rom. 8:3,4).
4. Alle ceremoniële dingen zijn schaduwen geweest die door Zijn onderhouding weggenomen moesten worden, namelijk door Hem Die het lichaam van al die schaduwen was (Kol. 2:17; Hebr. 10:1).
In het bijzonder paste Hem:
- De besnijdenis, omdat zij een zegel van het genadeverbond was (Gen. 17:10,11; Hand. 7:8; Rom. 4:11), waarvan Hij Zelf de Middelaar en de Grondslag was (Hebr. 8:6; 9:15; 12:24).
- Zijn opdraging, opoffering en toewijding aan God, omdat Hij Gods Eerstgeborene was (Rom. 8:29; Hebr. 1:6), Die ons, door de zonde van God vervreemd en gescheiden (Jes. 59:2), moest terugbrengen tot God. Daartoe heeft Hij Zichzelf aan Zijn Vader moeten opofferen (Ef. 5:2).
- Het pascha, omdat Hij moest betonen dat Hij het Tegenbeeld daarvan was (1 Kor. 5:7).
Antwoord op een tegenwerping
Hier staat dit niet in de weg:
Tegenwerping. Al die ceremoniële dingen vooronderstellen zonde.
Antwoord. Hoewel Hij persoonlijk vrij geweest is van zonde, is Hij echter verbondshalve ‘zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem’ (2 Kor. 5:21).
Boek V - Hoofdstuk 17 Het zitten van de Middelaar aan Gods rechterhand
17.7Ten tweede: de voltooiing van Zijn Middelaarswerk
Ten tweede vooronderstelt Christus’ zitten een nauwkeurige uitvoering en voltooiing van het Middelaarswerk, dat Hij op aarde te verrichten had. Daarom zegt de apostel: ‘Nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen’ (Hebr. 1:3; 10:12). Hierom vroeg ook de Zaligmaker Zelf Zijn verheerlijking bij de Vader, wanneer Hij niets anders dan Gods verheerlijking door de voltooiing van het Middelaarswerk volbracht had (Joh. 17:4,5). En de apostel getuigt daarom dat Hij pas verhoogd is nadat Hij Zichzelf ontledigd had en de Vader gehoorzaam geweest was tot de dood (Filipp. 2:8,9).
Aldus heeft het ook noodzakelijk moeten geschieden, zoals de Zaligmaker Zelf erkent (Luk. 24:26,46), omdat de rust van het zitten niet gepast is dan wanneer het werk volbracht is (Hebr. 4:10), en het heersen niet dan voor degene die geleden heeft, en het triomferen niet dan voor degene die overwonnen heeft (2 Tim. 2:5).
Boek V - Hoofdstuk 18 De verlossing door de Middelaar
18.3De Middelaar heeft de Zijnen door het betalen van een prijs verlost
Dus heeft de Middelaar, Die wij tot hiertoe voorgesteld hebben, in de plaats van de Zijnen gesteld, door Zijn ziel te geven en Zijn leven af te leggen tot een losprijs, hen verlost uit de staat van geestelijke dienstbaarheid tot een staat van vrijheid.
Dit wordt bewezen uit de Schrift
Hiervoor zijn deze bewijzen:
1. Dit is vanouds onder het Oude Testament voorzegd (bijv. Hos. 1:7; Ps. 130:8; Hos. 13:14, vgl. met 1 Kor. 15:55; Jes. 25:8; Ps. 49:16).
2. Dit is voorafgebeeld in:
- Mozes, die de Israëlieten uitleidde uit de Egyptische dienstbaarheid.
- Jozua, die hen inleidde in Kanaän.
- De richters, die de Israëlieten uit de dienstbaarheid van de vijanden herstelden in vrijheid. Hierom werden zij herhaaldelijk ‘verlossers’ ofwel ‘lossers’ genoemd (Richt. 3:9; 2 Kon. 13:5).
- De hogepriester en de Levitische priesters, wanneer zij, om de zondaren van de strafschuld te verlossen, in hun plaats de ziel ofwel de dood van de offerdieren stelden (Lev. 1:5 e.v.; 3:2 e.v., vgl. met Joh. 10:17,18; 18:4-6; Hebr. 9:22,23,26).
3. Dit is vervuld onder het Nieuwe Testament, overeenkomstig alle Schriftplaatsen waar het volgende van Hem gezegd wordt:
- λυτροῦσθαι, ‘een losprijs geven’ (Matth. 20:28; Mark. 10:45).
- ἀντιλυτροῦσθαι, ‘Zichzelf geven tot een losprijs’ (1 Tim. 2:5,6).
- ἀπολυτροῦσθαι, ‘verlossen’, namelijk door een prijs (Ef. 1:7; Kol. 1:14; Rom. 3:24; Hebr. 9:12; Tit. 2:14; 1 Petr. 1:18).
- ἀγοράζειν, ‘kopen’ (1 Kor. 6:20; Openb. 5:9).
- ἐξαγοράζειν, ‘door kopen verlossen’ (Gal. 3:13).
- ‘Zichzelven voor ons overgeven tot een offerande en een slachtoffer Gode’ (Ef. 5:2; Hebr. 9:24).
- ‘Zijn volk zalig maken’ (Matth. 1:21).
- ‘Zalig maken dat verloren was’ (Luk. 19:10).
4. Hierom wordt Hij steeds genoemd:
- גֹּאֵל (gōʼēl), ‘Goël’, ‘Losser’ (Jes. 19:20; Job 19:25).
- ῥυόμενος, ‘Verlosser’ (Rom. 11:26).
- ‘Jezus’ (Matth. 1:21).
- σωτήρ, ‘Zaligmaker’ (1 Tim. 2:3).
- σωτήριον, ‘Zaligheid’ Luk. 2:30; 3:6), en יְשׁוּעָה (Yᵉšuʽā), ook ‘Zaligheid’ (Gen. 49:18; Jes. 49:6; Hand. 13:47); enzovoort.
18.16Aan wie de Middelaar de losprijs betaald heeft, en op welke manier
De losprijs heeft de Middelaar moeten betalen:
- Niet aan de duivel, hoewel die het geweld van de dood over de te lossen mensen gehad heeft (Hebr. 2:14). Immers, in de burgerlijke rechtspraak geschiedt aan de cipier of aan de scherprechter geen voldoening.
- Maar aan God als Rechter, waarom steeds gezegd wordt dat Hij Zichzelf aan God opgeofferd heeft (Hebr. 9:14; Openb. 5:9).
Toch moet men hieronder niet verstaan dat Hij de losprijs zo aan God betaald heeft, alsof God daardoor iets van Hem ontvangen zou hebben, waardoor Hij volmaakter zou zijn geworden. Want niet alleen kan aan Gods ene oneindige volmaaktheid niets bijgedaan worden, maar ook heeft de straf volgens de rechtsgeleerden geen schuldeiser[1] en eist dus ook geen zodanige betaling. Maar er wordt gezegd dat Hij Zichzelf overgegeven en de losprijs betaald heeft, voor zover Hij de losprijs van Zijn dubbele gerechtigheid, de dadelijke en de lijdelijke, ter verzoening van de vertoornde Rechter en ter compensatie van de God aangedane verongelijking, bestemd en besteed heeft, overeenkomstig Diens eis.
Zo is de aanbrenging en betaling van een equivalente losprijs een bestanddeel van de voldoening.
[1] Straf geeft niets aan degene die ongelijk gedaan is, dus is er geen schuldeiser bij betrokken. Straf heeft alleen met recht en vergelding te maken.