Klik op één
van de segmenten!
Genadeverbond
Gekoppelde paragrafen met "Genadeverbond"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 23 De eerste weldaad van het genadeverbond: Gods krachtdadige roeping
23.5De inwendige roeping is Gods genadewerk in Zijn genadeverbond
In het algemeen is de roeping:
1. Een werk van God (Rom. 9:24; 11:29; 1 Thess. 4:7).
Van de Vader: ‘God is getrouw, door Welken gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onzen Heere’ (1 Kor. 1:9; zie ook 2 Tim. 1:9).
Van de Zoon: ‘Geroepenen van Jezus Christus’ (Rom. 1:6; zie ook 2 Petr. 1:3).
Van de Heilige Geest: ‘Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods’ (Rom. 8:2; zie ook 2 Kor. 3:6; Openb. 2:7).
Een werk van Gods genade, hetzij wij zien op de vorige staat waaruit, de volgende staat waartoe, het middel waardoor, of de zoete en standvastige manier waarop God ons roept.
Een werk dat tot het genadeverbond behoort, want:
Daardoor wordt het beloofd: ‘Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven’ (Jer. 31:33; zie ook Jer. 32:40; Ezech. 36:26-27; Hos. 2:13).
Het steunt geheel op de bloedige verdiensten van de Middelaar, buiten Wie God met behoud van Zijn heiligheid, gerechtigheid en waarheid de zondaar tot Zijn gemeenschap niet zou kunnen toelaten.
Het vond in het werkverbond niet plaats, hetzij bij de eerste oprichting daarvan, toen de mens nog niet ellendig was geworden, of bij de herhaalde inhoud ervan, waar ons een gebiedende wet met alleen beloften aan de wetsonderhouder voorkomt.
Hoofdstuk 17 Het genadeverbond en het Evangelie, met zijn verschillende bedeling
17.1Het genadeverbond – de staat der genade
Nu gaan wij tot de vreugdevoller staat van genade over, waarin alleen de Goddelijke goedheid de mens herstelt, die anders van alle gegronde hoop ontbloot is te midden van wanhopige gissingen. Dit vindt plaats door de weg van een verbond, dat God met de mens aangaat om de betamelijkheid en vastheid van Zijn raad des te meer te tonen. Dit verbond wordt een ‘verbond der genade’ genoemd, tot onderscheiding van alle andere bijzondere verdragen en van het ‘verbond der werken’ dat met Adam gemaakt was. Van deze beide woorden moeten wij hier iets vooraf zeggen, wat daarna in de verklaring van de zaak zijn nut zal hebben.
17.7De naam ‘Evangelie’
Het Griekse woord ‘Evangelie’ (euanggelion), dat de Syrische vertaler van het Nieuwe Testament ook overgenomen heeft, komt ons met andere woorden van dezelfde oorsprong heel dikwijls in het Nieuwe Testament voor, evenals in de Septuagint, ja, ook bij andere Griekse en Latijnse schrijvers. Zij hebben door deze naam niet alleen een ‘goede boodschap’ uitgedrukt, maar ook de ‘beloning’ daarvan en de ‘offerande’ der dankbaarheid daarvoor. (Zie hiervoor Schriftplaatsen als 2 Sam. 4:10 en 18:22 in het Grieks.)
De lastering van de Joden, alsof dit woord ‘Evangelie’ in het Hebreeuws een ‘boek’ of een ‘openbaring van ijdelheid’ of ‘goddeloosheid’ zou betekenen, hebben anderen van hen duidelijk genoeg als een spotternij erkend. Zij hebben toegestemd dat het niet van Hebreeuwse, maar van Griekse herkomst is, en een ‘goede’ of ‘blijde boodschap’ betekent.
Het Hebreeuwse woord (bĕsorah), dat het meest met dat Griekse woord overeenkomt, betekent wel dikwijls een ‘blijde boodschap’, maar soms ook een ‘droevige boodschap’, en dus in zichzelf niets anders dan een ‘boodschap’. Dit blijkt niet alleen uit 1 Samuël 4:17, maar ook uit de toevoegingen van ‘het goede’ en ‘vrede’ (2 Sam. 18:27; Jes. 52:7), die anders enigszins overbodig zouden kunnen worden geoordeeld.
Omdat er geen blijdere boodschap is dan die van de zaligheid der uitverkorenen door Christus, wordt er dikwijls alleen ‘Evangelie’ gezet, om dit te betekenen. Maar andere keren wordt er tot meerdere verklaring gesproken van ‘Evangelie Gods’, ‘Evangelie van Christus’, ‘Evangelie des Koninkrijks’, ‘Evangelie des vredes’, ‘Evangelie der zaligheid’, enz. Ja, ook wordt de naam ‘genade’, ‘het goede woord Gods’, ‘het woord des geloofs’, ‘het woord der waarheid’, ‘het woord des levens’, enz., er om duidelijke redenen aan gegeven.
Het ‘Evangelie’ wordt oneigenlijk genomen voor zowel de belijdenis (Mark. 10:29) als de verkondiging van het Evangelie (Gal. 2:7), of eigenlijk voor de leer van het Evangelie, en dat op zijn beurt:
1. In een bepaalde zin, met het oog op Christus’ geboorte, vernedering en verhoging, als reeds geschied. In dat geval spreekt men, in tegenstelling tot de belofte die aan de vaderen gedaan is, van een ‘Evangelie der vervulling’ (vgl. Hand. 13:32; Rom. 1:1; Gal. 3:17-18). Hiertoe behoort ook het uiterst bepaalde gebruik van het woord voor de vier boeken van het Nieuwe Testament, die elk de naam ‘Evangelie’ dragen. En niet alleen de schrijvers hiervan, maar ook de buitengewone verkondigers heten ‘evangelisten’ (Ef. 4:11).
2. In een ruimere betekenis, voor de leer van Gods genade in Christus, ook Christus Die nog komen zou (volgens Hebr. 4:2). Deze leer wordt soms vooral aangemerkt in zijn beloften, maar soms ook bovendien in zijn plichten, waar de wet dan dus ook enigszins haar plaats vindt.
Op deze manier vatten wij hier het woord op, om daardoor de gehele leer van het genadeverbond uit te drukken.
Hoofdstuk 18 De Middelaar van het genadeverbond
18.17De Middelaar-stelling – het verbond tussen Vader en Zoon
Nu moet er nog gehandeld worden over de manier waarop Jezus Middelaar geworden is. Hier moeten wij eerst opklimmen tot Gods oneindige wijsheid, waardoor Hij deze Middelaar, die de blinde mensen volstrekt onbekend is, heeft kunnen uitvinden. Daarna moeten we komen tot Zijn eeuwige raadsbesluit, waardoor Hij Hem tot een Middelaar gesteld heeft. Hierbij wordt gewoonlijk de vermelding aangehaald van:
- Het besluit (Ps. 2:7).
- De zalving (Spr. 8:23).
- De verkiezing (Jes. 42:1).
- De heiliging (Joh. 10:36).
- De voorkennis (1 Petr. 1:20).
- De stelling (Hebr. 1:2; 7:28).
In dit raadsbesluit neemt de Zoon van Zijn kant op Zich de wil van de Vader voor de uitverkorenen te volbrengen, en daarom draagt Hij de naam ‘Borg’ (Hebr. 7:22). Om deze reden zijn de godgeleerden gewoon dit raadsbesluit te beschouwen als een ‘eeuwig verbond tussen de Vader en de Zoon’. Dit verbond is de grond van het genadeverbond dat in de tijd met de uitverkorenen aangegaan zou worden.
Hiertoe leidt ons niet alleen de natuur van de borgtocht, maar ook de ‘verordinering’, het ‘bestel’ of de ‘afspraak’ van de Vader (Luk. 22:29), en de benaming ‘de God van Christus’, die meer dan eens aan God de Vader gegeven wordt (Ps. 45:8; Joh. 20:17; 1 Petr. 1:3).
In dit verbond:
1. Eist en bedingt de Vader van de Zoon een volkomen gehoorzaamheid tot de dood des kruises voor de uitverkorenen (Jes. 53:10; Joh. 10:18). Deze behelst de menswording, de prediking en andere verdere daden van de Zaligmaker.
2. Belooft Hij aan Hem een talrijk zaad van uitverkorenen uit alle geslachten, van wie Hij, als door Hem verlost, een luisterrijk Heere is (Ps. 2:8; Jes. 49:6-8; 53:10-11).
3. Stemt en staat de Zoon van Zijn kant aan de Vader Zijn eis toe, door op Zich te nemen die gehoorzaamheid te volbrengen (Ps. 40:7-9; Joh. 4:34).
4. Hij bedingt tegelijk als wedereis het beloofde loon van de Vader (Job 33:24; Jes. 49:4; Joh. 17:5).
Men voegt hieraan toe dat de sacramenten of verbondszegels van het genadeverbond, die ook Christus gebruikt heeft, tot bevestiging van dit verbond behoren, voor zover het verbond daardoor aan Christus en Zijn zaad is verzegeld. Hieruit volgt dan ‘Christus’ verdienste voor Zichzelf’, die evenwel ook weer tot nut van de uitverkorenen strekt en gericht is.